ECLI:NL:RVS:2011:BQ8811

Raad van State

Datum uitspraak
22 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201011014/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen projectbesluit voor woningbouw en gebruik bedrijfswoning als burgerwoning te Bornerbroek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een projectbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Almelo, dat op 9 februari 2010 is genomen. Dit besluit betreft de realisatie van vier kavels voor woningbouw en de bestemming van een bedrijfswoning als burgerwoning op het perceel Entersestraat 47 te Bornerbroek. De rechtbank Almelo had eerder het beroep van appellant sub 2A niet-ontvankelijk verklaard, omdat er nog geen bouwvergunning was verleend voor de woningen, waardoor het projectbesluit niet zelfstandig appellabel was. Appellant sub 1 en appellant sub 2A hebben hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 2 mei 2011 behandeld. Tijdens de zitting is naar voren gekomen dat het projectbesluit is genomen in het kader van de provinciale 'rood-voor-rood'-regeling, waarbij appellant sub 1 zijn varkenshouderij verplaatst naar een locatie met duurzaam ontwikkelingsperspectief. De rechtbank had geoordeeld dat het projectbesluit niet in rechte onaantastbaar was, omdat er voor de woningen nog geen bouwvergunning was verleend. Appellant sub 1 betoogde dat de rechtbank dit had miskend, maar de Afdeling oordeelde dat de wetgever met artikel 46, zesde lid, van de Woningwet een concentratie van rechtsbescherming heeft beoogd.

De Afdeling concludeert dat het projectbesluit niet zelfstandig appellabel is, omdat voor het gebruik van de bedrijfswoning als burgerwoning geen bouwvergunning is vereist. Appellant sub 2A is niet aangemerkt als belanghebbende, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door het gebruik van de bedrijfswoning in zijn bedrijfsvoering wordt belemmerd. De hoger beroepen zijn ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd met verbetering van de gronden.

Uitspraak

201011014/1/H1.
Datum uitspraak: 22 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te Bornerbroek, gemeente Almelo,
2. [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B], wonend, onderscheidenlijk gevestigd, te Bornerbroek, gemeente Almelo,
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 10 november 2010 in zaak nr. 10/320 in het geding tussen:
[appellant sub 2A]
en
het college van burgemeester en wethouders van Almelo.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 februari 2010 heeft het college een projectbesluit genomen voor het realiseren van een viertal kavels voor woningbouw en ten behoeve van het gebruik van een bedrijfswoning als burgerwoning op het perceel Entersestraat 47 te Bornerbroek, gemeente Almelo (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 10 november 2010, verzonden op 12 november 2010, heeft de rechtbank het door [appellant sub 2A] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 november 2010, en [appellant sub 2A] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 december 2010, hoger beroep ingesteld. [appellant sub 2A] heeft het hoger beroep aangevuld bij brief van 25 januari 2011.
[appellant sub 1] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 mei 2011, waar [appellant sub 1], in persoon en bijgestaan door mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis, [appellant sub 2A], vertegenwoordigd door ing. M.H. Middelkamp, en het college, vertegenwoordigd door P.F. Reinerink, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het projectbesluit ziet op het realiseren van vier bouwkavels en het gebruik van een bedrijfswoning als burgerwoning.
Het projectbesluit is genomen ter uitvoering van een tussen [appellant sub 1] en de gemeente Almelo gesloten overeenkomst in het kader van de provinciale 'rood-voor-rood'-regeling uit het streekplan Overijssel 2000+. Overeengekomen is dat [appellant sub 1] de varkenshouderij op het perceel verplaatst naar een locatie met een duurzaam ontwikkelingsperspectief en dat de opstallen van dat bedrijf, met uitzondering van de bedrijfswoning, worden gesloopt. Ter compensatie daarvan, worden [appellant sub 1] vier woningbouwkavels toegewezen. De bedrijfswoning wordt bestemd tot burgerwoning.
2.2. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Woningwet, zoals deze bepaling luidde ten tijde thans van belang, worden de beslissing omtrent een aanvraag om bouwvergunning en een beslissing omtrent een aanvraag om een ontheffing, een projectbesluit of een besluit als bedoeld in artikel 3.40, 3.41 of 3.42 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), voor zover deze beslissing ziet op het bouwen waarop de aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft, voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht als één besluit aangemerkt. De beslissing omtrent een aanvraag om bouwvergunning treedt niet eerder in werking dan een op dat bouwen betrekking hebbende beslissing krachtens de Wet ruimtelijke ordening als bedoeld in de eerste volzin.
2.3. De rechtbank heeft het beroep van [appellant sub 2A] niet-ontvankelijk verklaard, omdat voor het realiseren van de woningen nog geen bouwvergunning was verleend, zodat het projectbesluit niet zelfstandig appellabel was.
2.4. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het projectbesluit in rechte onaantastbaar is. Daartoe voert hij aan dat ten behoeve van het realiseren van één van de woningen bij besluit van 3 mei 2010 een bouwvergunning is verleend en tegen deze bouwvergunning geen rechtsmiddelen zijn aangewend.
2.4.1. De wetgever heeft met artikel 46, zesde lid, van de Woningwet een concentratie van rechtsbescherming beoogd ter voorkoming van herhaalde procedures over hetzelfde bouwplan. Indien een ontheffing, een projectbesluit, of een besluit als bedoeld in artikel 3.40, 3.41 of 3.42 van de Wro is vereist om een bouwvergunning te kunnen verlenen, kan daarom tegen zodanige besluiten eerst worden opgekomen in het kader van de beslissing op een voor het desbetreffende project ingediende aanvraag om verlening van een bouwvergunning.
In deze bepaling is geen uitzondering gemaakt voor het geval een projectbesluit betrekking heeft op een bouwproject dat kan worden onderverdeeld in verschillende bouwplannen. Het is derhalve een gevolg van de keuze van de wetgever, dat bij verlening van afzonderlijke bouwvergunningen, afzonderlijke procedures moeten worden gevoerd waarbij telkenmale tegen hetzelfde projectbesluit kan worden opgekomen. Het projectbesluit is dan ook niet in rechte onaantastbaar.
Het betoog faalt.
2.5. [appellant sub 2A] betoogt dat de rechtbank het beroep, voor zover gericht tegen het gebruik van de bedrijfswoning als burgerwoning, ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe voert hij aan dat het projectbesluit zelfstandig appellabel is, voor zover daarbij de bedrijfswoning tot burgerwoning is bestemd.
2.5.1. Artikel 46, zesde lid, van de Wro is enkel van toepassing in die gevallen waarin een projectbesluit is genomen voor activiteiten waarvoor een bouwvergunning is vereist. Nu voor het gebruik van de bedrijfswoning als burgerwoning geen bouwvergunning is vereist, is artikel 46, zesde lid in zoverre niet van toepassing en is het projectbesluit in zoverre zelfstandig appellabel. De rechtbank heeft dat niet onderkend.
Dit betoog leidt evenwel niet tot het ermee beoogde resultaat. Daartoe overweegt de Afdeling als volgt.
2.5.2. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
2.5.3. Ter zitting is namens het college, [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] desgevraagd te kennen gegeven dat de afstand van het perceel van [appellant sub 2A] tot het perceel omstreeks 275 meter bedraagt. Het college en [appellant sub 1] hebben daar voorts, aan de hand van overgelegde foto's en kaarten, gesteld dat [appellant sub 2A] geen zicht heeft op de bedrijfswoning. Volgens hen wordt het zicht [appellant sub 2A] ontnomen door tussen zijn perceel en de bedrijfswoning gelegen burgerwoningen en bosschages. [appellant sub 2A] heeft dat onvoldoende gemotiveerd betwist. Voorts heeft [appellant sub 2A] evenmin aannemelijk gemaakt dat hij door het gebruik van de bedrijfswoning als burgerwoning in zijn bedrijfsvoering wordt belemmerd, mede gelet op de aanwezigheid van burgerwoningen die dichter bij het perceel zijn gelegen.
Onder deze omstandigheden wordt [appellant sub 2A] niet geraakt in een belang dat rechtstreeks bij het nemen van het projectbesluit, voor zover dat ziet op het gebruik van de bedrijfswoning als burgerwoning, is betrokken. [appellant sub 2A] is derhalve geen belanghebbende, als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, zodat het tegen het projectbesluit ingestelde beroep, voor zover gericht tegen het gebruik van de bedrijfswoning als burgerwoning, niet-ontvankelijk is.
2.6. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.B. de Haseth, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. De Haseth
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2011
476.