ECLI:NL:RVS:2011:BQ8795

Raad van State

Datum uitspraak
22 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201001993/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van het Leids Universitair Medisch Centrum tegen de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport inzake instellingssubsidie voor zorgopleidingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) tegen de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de verlening van instellingssubsidie voor zorgopleidingen. De minister had op 18 januari 2008 een subsidie van € 33.467.724,00 verleend voor het jaar 2008, maar herzag dit bedrag later naar € 33.555.888,00. Het LUMC maakte bezwaar tegen deze besluiten, wat leidde tot een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage op 20 januari 2010, waarin het beroep ongegrond werd verklaard. Het LUMC ging in hoger beroep bij de Raad van State, waarbij zij aanvoerden dat het beleid van de minister kennelijk onredelijk was, omdat het gebaseerd was op gegevens uit een bestand waar zij geen inzage in hadden.

De Raad van State behandelde de zaak op zittingen in december 2010 en mei 2011, waarbij het LUMC werd vertegenwoordigd door verschillende advocaten en medewerkers. De minister verdedigde zijn besluiten en verwees naar de subsidieregeling en de Kaderwet volksgezondheidssubsidies. De Raad van State oordeelde dat de minister in redelijkheid had kunnen besluiten om de subsidie te baseren op de gegevens van het MSRC-bestand, en dat het LUMC niet had aangetoond dat de minister niet in redelijkheid had kunnen besluiten om de verlening van de instellingssubsidie op deze gegevens te baseren.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing werd genomen in naam der Koningin, met de voorzitter en twee leden van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

201001993/1/H2.
Datum uitspraak: 22 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het Leids Universitair Medisch Centrum (hierna: het LUMC), gevestigd te Leiden,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) van 20 januari 2010 in zaak nr. 08/8190 in het geding tussen:
het LUMC
en
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: de minister).
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 januari 2008 heeft de minister aan het LUMC € 33.467.724,00 instellingssubsidie verleend voor het jaar 2008.
Bij besluit van 25 juli 2008 heeft de minister het besluit van 18 januari 2008 herzien en aan het LUMC € 33.555.888,00 instellingssubsidie verleend voor het jaar 2008.
Bij besluit van 2 oktober 2008 heeft de minister het door het LUMC tegen deze besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 januari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door het LUMC daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het LUMC bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 februari 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 24 maart 2010.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het LUMC heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 december 2010, waar het LUMC, vertegenwoordigd door mr. J.J. Blanken, advocaat te 's-Gravenhage, vergezeld van A.M.A. Kerckhoffs, T.W. Kraan en M.S. Ockhuysen, werkzaam bij het LUMC, en de minister, vertegenwoordigd door mr. C. van Balen, advocaat te 's-Gravenhage, vergezeld van A.P.H.M. Kersten en C.D.G. Willems, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling bij brief van 10 januari 2011 het onderzoek heropend en een vraag gesteld aan de minister. De minister heeft hierop geantwoord, waarna het LUMC hierop een reactie en nadere stukken heeft ingediend.
De Afdeling heeft de behandeling van de zaak ter zitting voortgezet op 9 mei 2011, waar het LUMC, vertegenwoordigd door mr. G.G.E.A. Frederix, advocaat te 's-Gravenhage, vergezeld van A.M.A. Kerckhoffs en T.W. Kraan, werkzaam bij het LUMC, en de minister, vertegenwoordigd door mr. C. van Balen, advocaat te 's-Gravenhage, vergezeld van S. Willems, werkzaam bij het ministerie, en F.C. Raasveldt, werkzaam bij de Medisch Specialisten Registratie Commissie (hierna: de MSRC), zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 12 december 2006 (Stcrt. 2006, 252) heeft de minister, gelet op artikel 3 van de Kaderwet volksgezondheidssubsidies, de Subsidieregeling zorgopleidingen 1e tranche (hierna: de Subsidieregeling) vastgesteld. De Subsidieregeling is gewijzigd bij besluit van 13 december 2007 (Stcrt. 2007, 247).
Ingevolge artikel 1, onder e, van de Subsidieregeling, zoals die gold ten tijde van belang, wordt in deze regeling verstaan onder opleidingsplaats: de capaciteit bij de opleidingsinrichting om voor een zorgopleiding een assistent op te leiden, waarbij de arbeidsduur per kalenderjaar van een voltijds assistent in opleiding overeenkomstig de van toepassing zijnde collectieve arbeidsovereenkomst of sectorale rechtspositieregeling is. Ingevolge artikel 1, onder g, wordt in deze regeling verstaan onder instellingssubsidie: een per boekjaar verstrekte subsidie ten behoeve van opleidingsplaatsen van zorgopleidingen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, stelt de minister jaarlijks een plan vast waarin wordt vastgesteld:
a. het maximum aantal te subsidiëren opleidingsplaatsen, waarbij onderscheid wordt gemaakt naar zorgopleiding, opleidingsinrichting, aanvangsjaar van de opleiding en latere opleidingsjaren;
b. het maximum aantal assistenten dat in het jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd aanvangt met de opleiding, waarbij onderscheid wordt gemaakt naar zorgopleiding en opleidinginsrichting. Voor het opstellen van het plan verzoek de minister het College voor de Beroepen en Opleidingen in de Gezondheidszorg (hierna: het CBOG) om een toewijzingsvoorstel.
Ingevolge het tweede lid kan de minister per boekjaar op aanvraag van het bevoegd gezag van de opleidingsinrichting een instellingssubsidie verstrekken.
Ingevolge het derde lid wordt de aanvraag, genoemd in het tweede lid, getoetst aan het plan, genoemd in het eerste lid.
Ingevolge het vierde lid worden instellingssubsidies uitsluitend verstrekt aan instellingen voor medisch specialistische zorg zijnde algemene ziekenhuizen, academische ziekenhuizen en instellingen voor revalidatie of andere door de minister aan te wijzen instellingen.
Bij besluit van 9 februari 2009 heeft het Centraal College Medische Specialismen, gelet op artikel 14, tweede lid, onder c van de Wet op beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: de Wet BIG) en artikel 12, eerste lid, van de Regeling specialisten geneeskunst van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, het Kaderbesluit CCMS vastgesteld (Stcrt. 2004, 241).
Ingevolge artikel A.1., onder b, van het Kaderbesluit CCMS wordt verstaan onder aios: arts(en) in opleiding tot (medisch) specialist.
Ingevolge artikel B.5., eerste lid, voldoet de aios aan de volgende verplichtingen:
a. hij is ingeschreven als arts in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet BIG, en het opleidingsregister van de MSRC en houdt deze inschrijvingen gedurende de opleiding in stand;
b. hij deelt iedere wijziging in de door hem verstrekte gegevens, waaronder wijziging van adres en woonplaats, direct schriftelijk aan de MSRC mede;
c. hij verschaft desgevraagd de MSRC nauwkeurig en onverwijld de gegevens en bescheiden betreffende zijn opleiding die nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen;
(…).
Ingevolge artikel B.11., eerste lid, behoeven wijzigingen in het opleidingsschema instemming van de opleider en de MSRC.
Ingevolge het tweede lid dient de aois een voorstel tot wijziging van het opleidingsschema tezamen met een instemmingsverklaring van de opleider ten minste twee maanden voor de beoogde wijziging aan de MSRC ter goedkeuring voor te leggen.
Ingevolge artikel C.3., onder a, voor zover thans van belang, ziet de opleider er op toe dat de leden van de opleidingsgroep aan hun verplichtingen voldoen en meldt hij de MSRC de voor de opleiding of de aios relevante wijzigingen.
Ingevolge artikel C.12., eerste lid, onder a, heeft de opleidingsinrichting de verplichting om de aois, de opleider en de opleidingsgroep in de gelegenheid te stellen de eisen en verplichtingen op grond van dit besluit na te komen en de MSRC de voor de opleiding of de aios relevante wijzigingen te melden.
2.2. Bij brief van 17 april 2007 heeft de minister het CBOG verzocht om een toewijzingsvoorstel voor het opstellen van een landelijk verdeelplan voor de toewijzing van opleidingsplaatsen voor het jaar 2008. De minister heeft gesteld dat daarbij onderscheid gemaakt dient te worden tussen instroom van aios die in het subsidiejaar met hun opleiding beginnen en aios die al in voorgaande jaren met hun opleiding zijn begonnen; doorstroom of zittend bestand genoemd.
Bij brief van 21 augustus 2007 heeft het CBOG alle opleidingsinstellingen medegedeeld dat bij het bepalen van de doorstroom gebruik zal worden gemaakt van gegevens uit het MSRC-bestand.
Bij brief van 5 oktober 2007 heeft het CBOG aan alle opleidingsinstellingen een concept-toewijzingsvoorstel toegezonden, gebaseerd op gegevens uit het MSRC-bestand, en de opleidingsinstellingen in de gelegenheid gesteld om hierop uiterlijk 29 oktober 2007 te reageren.
Bij brief van 27 november 2007 heeft het CBOG het definitieve toewijzingsvoorstel naar de minister toegezonden.
Bij brief van 5 december 2007 heeft de minister het plan overeenkomstig het toewijzingsvoorstel vastgesteld. De doorstroom is gerelateerd aan op 31 oktober 2007 in het MSRC-bestand geregistreerde opleidingsplannen van aios voor 2008. Na deze datum kan tot de aanvang van het subsidiejaar nog meer instroom van aios plaatsvinden, waardoor de definitieve informatie over de doorstroom pas in het subsidiejaar zelf komt vast te staan, aldus het plan.
Op 10 januari 2008 heeft het LUMC een aanvraag om instellingssubsidie ingediend. Bij besluit van 18 januari 2008 heeft de minister hierop beslist. Bij besluit van 25 juli 2008 heeft de minister dit besluit herzien, omdat gegevens van een aantal aios, hoewel tijdig en juist doorgegeven, per abuis niet in het MSRC-bestand waren opgenomen.
2.3. Het LUMC voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat het door de minister gevoerde beleid bij de verlening van instellingssubsidie kennelijk onredelijk is, omdat het gebaseerd is op gegevens uit een bestand waarin opleidingsinstellingen geen inzage hebben en waarop zij geen invloed kunnen uitoefenen, nu louter de aios wijzigingen in het opleidingsschema aan de MSRC kan doorgeven.
2.3.1. Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Subsidieregeling heeft de minister een discretionaire bevoegdheid om op aanvraag een instellingssubsidie te verstrekken. Bij het uitoefenen van die bevoegdheid voert de minister het beleid, zoals neergelegd in het op 5 december 2007 vastgestelde landelijk verdeelplan, waarbij de verstrekking van instellingssubsidie gerelateerd is aan op 31 oktober 2007 in het MRSC-bestand geregistreerde opleidingsplannen van aios voor 2008. Dit verdeelplan is gebaseerd op een toewijzingsvoorstel van het CBOG.
De MSRC heeft begin september 2007 aan alle opleidingsinstellingen in een overzicht aangegeven welke aios per opleider/ specialisme in 2008 in opleiding zijn op basis van door de MSRC geregistreerde opleidingsplannen. De opleidingsinstellingen hebben aldus inzage gehad in de voor hen relevante gegevens van het MSRC-bestand.
Het CBOG was zich er bij het opstellen van het toewijzingsplan van bewust dat het MSRC-bestand niet in alle gevallen overeenkwam met de feitelijke opleidingsplannen van aios voor 2008 en heeft alle opleidingsinstellingen daarom bij brief van 5 oktober 2007 in de gelegenheid gesteld om tot uiterlijk 31 oktober 2007 wijzigingen op dit bestand aan te laten aanbrengen. Wijzigingen die volgens de gangbare procedures tijdig aan de MSRC zijn doorgegeven, zouden bij de vaststelling van het definitieve toewijzingsvoorstel worden betrokken, aldus het CBOG. Het lag ingevolge artikel C.12., eerste lid, onder a, van het Kaderbesluit CCMS op de weg van de opleidingsinstelling om de aios en de opleider in de gelegenheid te stellen hun verplichtingen op grond van dit besluit na te komen, en te bewerkstelligen dat eventuele correcties dan wel gewijzigde opleidingsschema's tijdig en op juiste wijze aan de MSRC werden doorgegeven. Nu de aios en opleiders werkzaam zijn voor de opleidingsinstelling, valt niet in te zien waarom het handelen dan wel nalaten van de aios en opleiders met betrekking tot hun verplichtingen op grond van het Kaderbesluit CCMS niet aan de opleidingsinstelling zou mogen worden toegerekend.
Het betoog van het LUMC biedt geen grond voor het oordeel dat de minister niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de verlening van instellingssubsidie op de gegevens van het MSRC-bestand te baseren, en faalt derhalve.
2.4. Het LUMC betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de minister bij besluit van 2 oktober 2008 ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om af te wijken van het verdeelplan en de subsidieverlening aan te passen. Het LUMC stelt dat met betrekking tot nog 13 aios sprake is van fouten in het MSRC-bestand die niet aan de aios, de opleider of de opleidingsinstelling zijn te wijten. Het LUMC stelt dat deze aios tijdig en op juiste wijze wijzigingen in hun opleidingsschema's hebben doorgegeven, maar dat de MSRC deze wijzigingen ten onrechte niet tijdig heeft verwerkt. Het LUMC heeft ter motivering van deze stelling nadere stukken overgelegd.
2.4.1. Bij brief van 3 februari 2011 heeft de minister nader toegelicht waarom met betrekking tot deze 13 aios naar zijn oordeel geen sprake is van wijzigingen die tijdig en op juiste wijze aan de MSRC zijn doorgegeven. De minister heeft daartoe nadere stukken overgelegd en onder meer verwezen naar een in de bezwaarfase door de MSRC opstelde 'bijlage 18', waarin schematisch is weergegeven waarom bepaalde wijzigingen niet tijdig in het bestand zijn doorgevoerd.
2.4.2. Op grond van stukken van het dossier, waaronder de nadere stukken van het LUMC die ter motivering van een eerder naar voren gebrachte stelling zijn overgelegd, stelt de Afdeling het volgende vast.
Het MSRC heeft begin september 2007 naar alle opleidingsinstellingen een overzicht verzonden waarop vermeld staat welke aios per opleider/ specialisme in 2008 in de opleidingsinstelling in opleiding zijn volgens de door de MSRC geregistreerde opleidingsschema's.
Bij brief van 12 oktober 2007 heeft de MSRC aan alle opleidingsinstellingen een toelichting gegeven op dit overzicht en uiteengezet op welke wijze verschillende correcties kunnen worden doorgegeven. Hierin staat onder meer het volgende vermeld: 'Als men gegevens wil corrigeren, hierbij het verzoek dit met een andere kleur aan te geven in het spreadsheet, dat geldt ook voor ontbrekende aios (…). Wij zullen correcties aan de hand van de dossiers controleren (…). Tot nu toe hebben we 3 verschillende uitkomsten: 1. Wij hebben de gegevens uit het dossier niet correct in het systeem staan, dan passen we het direct aan. 2. In veruit de meeste gevallen heeft de aios een, voor de MSRC onbekend, gewijzigd opleidingsplan, hiervoor moet de aios zo spoedig mogelijk een verzoek tot wijziging van het opleidingsplan indienen bij de MSRC. Gezien de tijdsdruk is het voorstel dat de aios het gewijzigde opleidingsplan e-mailt naar de MSRC en de officiële versie met handtekeningen van alle betrokken opleiders per post verstuurt. 3. (…). De sluitingsdatum om reacties in te zenden is 31 oktober, als het mogelijk is ontvangen we de informatie graag eerder, opdat de MSRC alles tijdig kan verwerken'.
Bij brief van 31 oktober 2007 heeft het LUMC een overzicht naar de MSRC toegestuurd waarop gewenste, in het bestand door te voeren, wijzigingen waren aangebracht. Dit was op de uiterste datum waarop volgens het CBOG mutaties aan de MSRC konden worden doorgegeven en nog bij de vaststelling van het definitieve toewijzingsvoorstel konden worden betrokken. Het LUMC heeft aldus het risico genomen dat de gewenste wijzigingen niet louter administratieve correcties, maar ook gewijzigde opleidingsplannen behelsden. In die gevallen moesten, zoals de MSRC reeds bij brief van 12 oktober 2007 had medegedeeld, nadere handelingen worden verricht, waardoor de wijzigingen mogelijk niet uiterlijk 31 oktober 2007 in het MSRC-bestand zouden kunnen worden verwerkt.
Bij mailbericht van 9 november 2007 heeft de MSRC naar het LUMC een aangepast overzicht toegestuurd, waarop stond vermeld ten aanzien van welke aios nog gegevens ontbraken of nieuwe gewijzigde opleidingsschema's moesten worden ingestuurd. In het overzicht stond in dergelijke gevallen aangegeven: 'gaarne zsm gewijzigd opl schema door laten geven'. Het MSRC heeft tevens een standaard wijzigingsformulier bijgevoegd voor het melden van wijzigingen in het opleidingsschema. De MSRC heeft het LUMC verzocht om het gewijzigde opleidingsplan vóór 15 november 2007 naar de MSRC te mailen en de originele versie met handtekeningen vóór 1 december 2007 per post te sturen. Het LUMC is aldus, in afwijking van de door het CBOG aan alle opleidingsinstellingen gestelde uiterste termijn, extra tijd gegund voor het aanleveren van de benodigde gegevens en stukken.
Bij brief van 15 november 2007 heeft het LUMC 100 documenten naar de MSRC gestuurd, waarin de aios verklaarden of zij al dan niet konden instemmen met de door het LUMC aan de MSRC doorgegeven wijzigingen.
Hierop heeft de MSRC het LUMC laten weten dat deze documenten onvoldoende gegevens bevatten om opleidingsschema's in het bestand aan te kunnen passen. De MSRC heeft het LUMC uiteindelijk in de gelegenheid gesteld om de ontbrekende benodigde gegevens alsnog uiterlijk 20 november 2007 12.00 uur door te geven. Het originele getekende wijzigingsformulier diende vóór 1 december 2007 per post naar de MSRC te worden gestuurd.
2.4.3. De minister heeft terecht uit de stukken afgeleid dat wijzigingen in opleidingsschema's van 13 aios niet conform de gemaakte afspraken, tijdig en op juiste wijze aan de MSRC zijn doorgegeven. Daartoe is het volgende van belang.
Het LUMC heeft er op 15 november 2007 voor gekozen om, in weerwil van de door de MSRC bij brief van 12 oktober 2007 aan alle opleidingsinstellingen verstrekte informatie en het op 9 november 2007 toegezonden standaardformulier, gewijzigde opleidingsschema's van aois op andere wijze aan de MSRC door te geven. De door het LUMC overgelegde documenten bevatten voor de MSRC onvoldoende gegevens om gewijzigde opleidingsschema's in het bestand door te kunnen voeren; zij behelzen geen gegevens over begin- en einddatum per onderdeel van de opleiding en geen vermelding van de betrokken opleidingsinrichting en opleider. Nu de aios ingevolge artikel B.5., eerste lid, onder c, van het Kaderbesluit CCMS de verplichting heeft om de MSRC desgevraagd nauwkeurig en onverwijld de gegevens en bescheiden betreffende zijn opleiding te verschaffen die nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen, bestaat geen grond voor het oordeel dat de MSRC ten onrechte heeft nagelaten de gewijzigde opleidingsschema's reeds op basis van de voorhanden zijnde gegevens in het bestand door te voeren.
Anders dan het LUMC nog heeft gesteld, kan uit een mailbericht van de MSRC van 14 november 2007 slechts worden afgeleid dat is ingestemd met verlenging van de termijn voor het alsnog aanleveren van de benodigde gegevens, maar niet dat de MSRC heeft toegezegd dat de opgestelde documenten voldoende gegevens bevatten om gewijzigde opleidingsschema's in het bestand te kunnen verwerken.
Zoals de minister in zijn brief van 3 februari 2011 gemotiveerd heeft toegelicht, kan uit de stukken van de MSRC worden afgeleid dat het LUMC niet, conform de gemaakte afspraak, heeft bewerkstelligd dat uiterlijk 20 november 2007 alle benodigde gegevens met betrekking tot gewijzigde opleidingsschema's van de volgende aios aan de MSRC zijn verstrekt: Kempenaer-Ulrich, Linthorst, Slegers, Stuiver, Van der Ploeg, Van den Brink, Stuyt, De Ruiter, Boonman, Van Dehn en Zuidervaart.
De aios Valkenburg-Van den Berg heeft weliswaar tijdig wijzigingen in haar opleidingsschema doorgegeven, maar de MSRC heeft deze wijzigingen niet goedgekeurd, als bedoeld in artikel B.11., eerste lid, van het Kaderbesluit CCMS.
De aios Van der Beek heeft weliswaar tijdig de benodigde gegevens met betrekking tot zijn gewijzigd opleidingsschema doorgegeven, maar heeft, evenmin als alle andere aios, conform de gemaakte afspraak uiterlijk 1 december 2007 een origineel getekend wijzigingsformulier per post naar de MSRC toegezonden. De stelling van het LUMC dat reeds op 30 november 2007 een ondertekend wijzigingsformulier per fax naar de MSRC zou zijn toegezonden, is niet aannemelijk gemaakt. Uit de stukken kan louter worden afgeleid dat een wijzigingsformulier ten behoeve van deze aios per fax naar het Rijnland Ziekenhuis is toegezonden.
Gelet op het bepaalde in artikel B.11., eerste lid, van het Kaderbesluit CCMS, waarin is bepaald dat wijzigingen in het opleidingsschema instemming behoeven van de opleider en de MSRC, en gelet op de tussen de MSRC en LUMC gemaakte afspraken aangaande het alsnog aanleveren van de benodigde gegevens en documenten, bestaat geen grond voor de juistheid van de stelling van het LUMC dat de MSRC ten onrechte heeft nagelaten de gewijzigde opleidingsschema's van deze 13 aios tijdig in het bestand door de voeren. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de minister zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen aanleiding bestaat af te wijken van het verdeelplan en de subsidieverlening aan te passen.
Het betoog faalt.
2.5. Het LUMC betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de minister in het besluit van 2 oktober 2008 ten onrechte heeft nagelaten te motiveren waarom geen instellingssubsidie is verleend voor twee instroomplaatsen voor de opleiding klinische genetica en één instroomplaats voor de opleiding revalidatiegeneeskunde.
2.5.1. De minister heeft in het besluit van 2 oktober 2008 verwezen naar een advies van de VWS-commissie bezwaarschriften Awb. In dat advies is gemotiveerd aangegeven dat de instellingssubsidie voor de instroom afhankelijk is van de verdeling in het landelijk verdeelplan van de minister, dat tot stand is gekomen op basis van het toewijzingsvoorstel dat het CBOG in samenspraak met de opleidingsinrichtingen heeft opgesteld op basis van de capaciteit van en behoefte aan opleidingsplaatsen in aanvulling op het zittend bestand.
Bij de verdeling van de instroom is het CBOG als volgt te werk gegaan. Het heeft de maximaal te verdelen instroomplaatsen eerst aan nieuw erkende opleidingen toegewezen. De overige instroomplaatsen zijn vervolgens per specialisme verdeeld naar rato van het dreigende capaciteitsverlies in 2008, onder instellingen waar instroom kan plaatsvinden. Eventueel resterende instroomplaatsen zijn vervolgens naar rato van de totale opleidingscapaciteit per specialisme verdeeld. Bij brief van 5 oktober 2007 heeft het CBOG de opleidingsinstellingen gevraagd naar aanleiding van het concept-toewijzingsvoorstel per specialisme aan te geven of ze de toegewezen instroom 2008 kunnen accommoderen en hoeveel de opleidingsinstellingen maximaal willen accommoderen. Dit heeft geleid tot het definitieve toewijzingsvoorstel van het CBOG, aan de hand waarvan de minister het landelijk verdeelplan heeft vastgesteld.
De VWS-commissie bezwaarschriften Awb heeft terecht gesteld dat, voor zover de minister de verlening van de instellingssubsidie met de enkele verwijzing naar het landelijke verdeelplan onvoldoende heeft gemotiveerd, de minister dit gebrek ter gelegenheid van de behandeling van de bezwaren voldoende heeft hersteld. In dit verband is van belang dat de minister tijdens deze procedure in het verweerschrift gemotiveerd heeft aangegeven dat subsidieverlening ten behoeve van instroomplaatsen voortvloeit uit de gehanteerde landelijke verdeelsystematiek en dat het LUMC niet op basis van feitelijk capaciteitsverlies voor instroomplaatsen in aanmerking komt. De minister heeft voorts toegelicht dat het LUMC met betrekking tot de klinische genetica heeft nagelaten aan het CBOG kenbaar te maken extra instroomplaatsen te willen accommoderen. Verder heeft de minister terecht gesteld dat het een keuze van het LUMC is geweest om met het laten instromen van nieuwe aios te wachten op de subsidiebeschikking voor 2007. De gevolgen hiervan komen voor haar rekening. Het stond het LUMC vrij om ten aanzien van nieuwe aios een juridische relatie met een ontbindende voorwaarde ter zake van de subsidiëring aan te gaan.
Het betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Dijk w.g. Larsson-van Reijsen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2011
344.