ECLI:NL:RVS:2011:BQ8790

Raad van State

Datum uitspraak
22 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201006233/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Kern Wijlre en de gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omwonenden

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan "Kern Wijlre" dat op 19 april 2010 door de raad van de gemeente Gulpen-Wittem is vastgesteld. Twee appellanten, wonend in Wijlre, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. Appellant sub 1 betoogt dat de raad ten onrechte het plandeel met de bestemming "Bedrijf-Bierbrouwerij (B-BBW)" heeft vastgesteld zonder een risicocontour te voorzien. Appellant sub 2 vreest dat de nieuw te bouwen woningen aan de Parallelweg zijn woon- en leefklimaat ernstig zullen aantasten door inkijk in zijn woning en tuin. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 9 maart 2011 en 23 mei 2011, waarbij verschillende partijen, waaronder de raad en vertegenwoordigers van Brand Brouwerij B.V., zijn verschenen.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het bestemmingsplan woningbouw aan de Parallelweg mogelijk maakt, maar dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorziene woningen geen ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat van appellant sub 2 met zich meebrengen. De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad bij de afweging van de belangen een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan de noodzaak van woningbouw.

Wat betreft het beroep van appellant sub 1 heeft de Raad van State geconcludeerd dat de raad onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de feitelijke situatie bij de bierbrouwerij van Brand. De raad heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheidseisen, waardoor het plandeel met de bestemming "Bedrijf-Bierbrouwerij (B-BBW)" vernietigd is. De rechtsgevolgen van het besluit blijven echter in stand, omdat de situatie inmiddels is aangepast aan de geldende veiligheidsnormen. De Raad van State heeft de raad van de gemeente Gulpen-Wittem veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan appellant sub 1 en het griffierecht.

Uitspraak

201006233/1/R3.
Datum uitspraak: 22 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Wijlre, gemeente Gulpen-Wittem,
2. [appellant sub 2], wonend te Wijlre, gemeente Gulpen-Wittem,
en
de raad van de gemeente Gulpen-Wittem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 april 2010, kenmerk BP/151, heeft de raad het bestemmingsplan "Kern Wijlre" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 juni 2010, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 juli 2010, beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 2 augustus 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 maart 2011, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. P. Baur, advocaat te Landgraaf, en [appellant sub 2], bijgestaan door mr. E.T. Stevens, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door ir. P.G.H.M. Lemmerlijn en M.G.H.J. van der Venne, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting Brand Brouwerij B.V. (hierna: Brand), vertegenwoordigd door mr. H.H.F. Jansen, O.A.M. Beckers en F.A.M. van Hoof, en het college van gedeputeerde staten van Limburg, vertegenwoordigd door ir. J.P.J.H. Ubachs, gehoord.
De Afdeling heeft aanleiding gezien, met toepassing van artikel 8:68, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), over te gaan tot heropening van het onderzoek. De Afdeling heeft de raad verzocht om nadere inlichtingen in het kader van het beroep van [appellant sub 1] en heeft partijen hiervan in kennis gesteld.
Bij brief van 11 maart 2011, bij de Raad van State binnengekomen op 17 maart 2011, heeft de raad geantwoord en nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft deze stukken bij brief van 22 maart 2011 aan [appellant sub 1] verzonden en hem in de gelegenheid gesteld hierop te reageren.
Bij brief van 22 april 2011 heeft [appellant sub 1] een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak, voor zover het betreft het beroep van [appellant sub 1], op een nadere zitting behandeld op 23 mei 2011, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. P. Baur, advocaat te Landgraaf, en de raad, vertegenwoordigd door M.G.H.J. van der Venne, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting Brand, vertegenwoordigd door mr. H.H.F. Jansen, O.A.M. Beckers en F.A.M. van Hoof, en het college van gedeputeerde staten van Limburg, vertegenwoordigd door ir. J.P.J.H. Ubachs, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het plan voorziet in een planologische regeling voor de kern Wijlre, inclusief de bierbrouwerij van Brand. Voorts maakt het plan woningbouw aan de Parallelweg in Wijlre mogelijk.
Het beroep van [appellant sub 2]
2.2. [appellant sub 2] voert aan dat de raad ten onrechte de plandelen met de bestemming "Wonen 1 (W-1)" met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - dakkapellen uitgesloten (sba-dk)" aan de Parallelweg heeft vastgesteld. Hij vreest dat als gevolg van de voorziene woningen zijn woon- en leefklimaat ernstig zal worden aangetast en wijst erop dat de bewoners van de woningen een vrije inkijk zullen hebben in zowel zijn huis als zijn tuin. Doordat de grond waarop de woningen zijn voorzien ongeveer vier meter hoger ligt dan de Parallelweg en zijn perceel, zullen deze woningen een hoogte hebben, die feitelijk vergelijkbaar is met twee bouwlagen. Daarbij bestaat ook nog de mogelijkheid dat deze zullen worden gebouwd met een kap met een dakraam of als drive-in woning met een balkon.
2.2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het woon- en leefklimaat van [appellant sub 2] zal verslechteren door de voorziene woningen, maar dat de verslechtering niet zodanig zal zijn dat genoemde plandelen in strijd met een goede ruimtelijke ordening moeten worden geacht. De inkijk in de tuin en de woning blijft volgens de raad door de beperkte hoogte van de woningen en de afstand tot de tuin en de woning beperkt. Verder zijn een tweede bouwlaag en een dakkapel aan de voorzijde van deze woningen niet toegestaan, zodat ernstige inkijk wordt voorkomen. De raad stelt dat door de situering van de tuin thans al inkijk bestaat vanaf het perceel [locatie]. Indien een drive-in woning met een balkon zal worden gebouwd, dan zal dit balkon op dezelfde afstand van de tuin komen als de voorgevel van een reguliere woning. De raad wijst er op dat de locatie aan de Parallelweg één van de weinige locaties binnen de kern en de door de provincie vastgestelde contour is, die voor woningbouw in aanmerking komt.
2.2.2. Ingevolge artikel 20, lid 20.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Wonen 1 (W-1)" aangewezen gronden bestemd voor wonen, met inbegrip van aan-huis-gebonden beroepen en mantelzorg.
Ingevolge lid 20.2, onder 2, voor zover hier van belang, gelden ter plaatse van het 'bouwvlak' de volgende regels:
f. er mag ten hoogste in 2 bouwlagen worden gebouwd uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding:
1. "maximum aantal bouwlagen" waarbij het afwijkende aantal aangeduide bouwlagen of gedeelte van bouwlagen is toegestaan;
g. de hoogte van iedere afzonderlijke bouwlaag mag ten hoogste 3,50 meter bedragen;
i. ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - dakkapellen uitgesloten" is het niet toegestaan om aan de voorgevel dakkapellen aan te brengen.
Op de verbeelding van het plan zijn de bestreden plandelen met de bestemming "Wonen 1 (W-1)" voorzien van de bouwaanduiding "specifieke bouwaanduiding - dakkapellen uitgesloten (sba-dk)" en de maatvoeringsaanduiding "maximum aantal bouwlagen" 1. De afstand tussen het perceel van [appellant sub 2] en het dichtstbijzijnde bouwvlak van de voorziene woningen is, gelet op de verbeelding, ongeveer 12 meter.
2.2.3. Niet in geschil is dat de voorziene woningen tot enige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 2] zullen leiden, nu, mede door het ter plaatse aanwezige hoogteverschil tussen de gronden en het perceel van [appellant sub 2], vanuit deze woningen enig zicht zal bestaan op zijn tuin en zijn woning. Gelet op het feit dat de woningen op een afstand van ongeveer 12 meter van zijn perceel zijn voorzien, slechts één volwaardige bouwlaag van maximaal 3,50 meter is toegestaan en in de kap van de woningen aan de voorgevel dakkapellen zijn uitgesloten, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat van een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat geen sprake zal zijn. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang van woningbouw aan de Parallelweg dan aan het belang van [appellant sub 2] bij het behoud van de huidige situatie.
2.2.4. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is ongegrond.
2.2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het beroep van [appellant sub 1]
2.3. [appellant sub 1] voert aan dat de raad ten onrechte het plandeel met de bestemming "Bedrijf-Bierbrouwerij (B-BBW)" heeft vastgesteld, nu niet is voorzien in een risicocontour rond dit plandeel. De brief van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 20 januari 2010 vormt hiervoor volgens hem geen rechtvaardiging.
2.3.1. De raad stelt dat voor de bij de bierbrouwerij aanwezige koelinstallatie met ammoniak ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: het Bevi) in de huidige situatie een risicocontour geldt, waarin zich enkele kwetsbare objecten bevinden, waaronder de woning van [appellant sub 1], waardoor sanering noodzakelijk zou zijn. Uit een kwantitatieve risicoanalyse van TNO blijkt dat de veiligheidsrisico's worden beperkt door het inpandig brengen van de leidingen en het voorraadvat op het dak en tevens de ruimten waarin deze componenten zich bevinden te voorzien van een afzuiging, waarmee wordt voldaan aan opstellingsuitvoering 1, zodat op grond van het Bevi en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (hierna: de Revi) geen risicocontour meer geldt. Brand zal deze voorzieningen treffen, aldus de raad. Uit de brief van 20 januari 2010 blijkt dat de minister hiertegen geen bezwaar heeft, omdat de veiligheid voldoende wordt gewaarborgd.
2.3.2. Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Bedrijf-Bierbrouwerij (B-BBW)" aangewezen gronden bestemd voor een bierbrouwerij en de daarbij behorende voorzieningen.
Uit de verbeelding van het plan volgt dat de afstand van het plandeel met de bestemming "Bedrijf-Bierbrouwerij (B-BBW)" tot de woning van [appellant sub 1] aan de Brouwerijstraat 15 ongeveer 10 meter is.
2.3.3. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder l, sub a, van het Bevi worden, voor zover thans van belang, onder kwetsbaar object onder meer woningen verstaan.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder g, is het Bevi van toepassing op de besluiten, bedoeld in artikel 4, eerste tot en met vierde lid, met betrekking tot een inrichting waarin een koel- of vriesinstallatie aanwezig is met een inhoud van meer dan 1500 kg ammoniak, niet zijnde een inrichting als bedoeld in onderdeel a of d.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, is het Bevi van toepassing op de besluiten, bedoeld in artikel 5, eerste, tweede en zesde lid, met betrekking tot de bestemming van grond, voor zover die grond ligt binnen het invloedsgebied van een inrichting als bedoeld in het eerste lid.
Ingevolge artikel 4, vijfde lid, aanhef en onder c, voor zover thans van belang, neemt het bevoegd gezag bij de beslissing op een aanvraag, in afwijking van het eerste en derde lid, de bij regeling van Onze Minister vastgestelde afstanden tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare objecten in acht en houdt bij die beslissing, in afwijking van het tweede en vierde lid, rekening met de bij die regeling vastgestelde afstanden tot al dan niet geprojecteerde beperkt kwetsbare objecten indien de aanvraag betrekking heeft op een inrichting waarin een koel- of vriesinstallatie aanwezig is als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel g, met een inhoud van minder dan 10 000 kg ammoniak.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, voor zover hier van belang, neemt het bevoegd gezag bij de vaststelling van een besluit als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening op grond waarvan de bouw of vestiging van kwetsbare objecten wordt toegelaten, de grenswaarde, genoemd in artikel 8, eerste lid, in acht.
Ingevolge artikel 5, derde lid, neemt het bevoegd gezag bij de vaststelling van een besluit als bedoeld in het eerste lid, in afwijking van het eerste lid, de bij regeling van Onze Minister vastgestelde afstanden tot kwetsbare objecten in acht en houdt bij de vaststelling van een besluit als bedoeld in het tweede lid, in afwijking van het tweede lid, rekening met de bij die regeling vastgestelde afstanden tot beperkt kwetsbare objecten, indien dat besluit betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk ligt binnen het invloedsgebied van een inrichting als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, onderdelen a tot en met d.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, is de grenswaarde voor kwetsbare objecten in een gebied waarvoor een besluit als bedoeld in artikel 5, eerste lid, wordt vastgesteld 10-6 per jaar.
2.3.4. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van de Revi, voor zover thans van belang, zijn de afstanden tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare objecten, bedoeld in de artikelen 4, vijfde lid, en 5, derde lid, van het Bevi de afstanden die zijn vermeld of volgen uit bijlage 1, tabel 6, indien het risico wordt veroorzaakt door een inrichting waarin een koel- of vriesinstallatie aanwezig is als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, onderdeel c, van het Bevi.
Uit bijlage 1, tabel 6, van de Revi volgt dat daarvoor, afhankelijk van de hoeveelheid ammoniak en de opstellingsuitvoering, verschillende afstanden gelden. Bij een hoeveelheid ammoniak van 6.000 tot 8.000 kg gelden bij opstellingsuitvoering 1 geen afstanden. Bij de opstellingsuitvoeringen 2 en 3 gelden afstanden van minimaal 30 meter tot kwetsbare objecten. Opstellingsuitvoering 1 is een opstelling waarbij alle ammoniakvoerende onderdelen zijn opgesteld in de machinekamer of in de productieruimte, eventueel met uitzondering van de condensor met verbindend leidingwerk. Laatstgenoemde onderdelen kunnen buiten opgesteld zijn.
2.3.5. Uit het TNO-rapport "Risicoanalyse Brand Bierbrouwerij te Wijlre" van augustus 2009 volgt dat de koelinstallatie bij Brand bijna 8 ton ammoniak bevat. De 10-6 plaatsgebonden risicocontour valt in het zuidwesten en het noordoosten buiten de bedrijfsgrens. Aan de Brouwerijstraat valt de risicocontour net enkele meters over twee huizen. Bij het inpandig brengen van de leidingen en het voorraadvat op het dak (situatie 2) is er geen sprake meer van een 10-6 plaatsgebonden risicocontour.
2.3.6. Ten tijde van het bestreden besluit is de raad er op basis van het TNO-rapport uit augustus 2009 van uitgegaan dat de inrichting van Brand niet voldeed aan het Bevi en de Revi, nu door de opstelling van de koelinstallatie met ammoniak, waarbij een aantal componenten buiten is opgesteld, een plaatsgebonden risicocontour zou gelden, waarin twee kwetsbare objecten, waaronder de woning van [appellant sub 1], liggen. In dit verband heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat door het treffen van maatregelen, aan de zogenoemde opstellingsuitvoering 1, als bedoeld in de Revi, zou kunnen worden voldaan, waardoor ter plaatse geen risicocontour zal gelden. Vervolgens is de raad ervan uitgegaan dat Brand haar inrichting conform het rapport van TNO zou aanpassen. De raad heeft, gelet hierop, het plan zonder bedoelde contour vastgesteld. Ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan bestond over de uitvoering van de destijds door de raad noodzakelijk geachte aanpassingen echter geen zekerheid.
2.3.7. Gelet op het voorgaande bestaat er aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de feitelijke en vergunde situatie bij de brouwerij van Brand en bij de vaststelling van het plan heeft gehandeld in strijd met de bij een besluit te betrachten zorgvuldigheid. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het plandeel met de bestemming "Bedrijf-Bierbrouwerij (B-BBW)" is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep van [appellant sub 1] is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
2.3.8. Uit de nadere stukken, waaronder het rapport "Risicoanalyse Brand Bierbrouwerij te Wijlre" van TNO van 9 december 2010 en de beoordeling van de installatie van de bierbrouwerij door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (hierna: RIVM) van 1 maart 2011, en het verhandelde op de nadere zitting van 23 mei 2011 volgt echter dat, anders dan de raad aanvankelijk veronderstelde, reeds in de bestaande situatie voldaan wordt aan de opstellingsuitvoering 1, zoals bedoeld in de Revi, dat er geen additionele maatregelen nodig zijn om de risico's van de installatie te verlagen en er geen plaatsgebonden risicocontour hoefde te worden opgenomen. [appellant sub 1] heeft in zijn reactie op deze stukken niet aannemelijk gemaakt dat het rapport van TNO van 9 december 2010 en de beoordeling van het RIVM onjuist zijn. Uit de overgelegde milieuvergunning en daarbij behorende aanvraag van Brand volgt dat de inrichting slechts in werking mag zijn in overeenstemming met genoemde opstellingsvariant.
2.3.9. Met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb bepaalt de Afdeling dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, voor zover vernietigd, gelet op de nadere stukken, in stand blijven.
2.3.10. Ten aanzien van het beroep van [appellant sub 1] dient de raad op hierna te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Gulpen-Wittem van 19 april 2010, kenmerk BP/151, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijf-Bierbrouwerij (B-BBW)";
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit, voor zover vernietigd, in stand blijven;
IV. verklaart het beroep van [appellant sub 2] ongegrond;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Gulpen-Wittem tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1092,50 (zegge: duizendtweeënnegentig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Gulpen-Wittem aan [appellant sub 1] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Kegge
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2011
459-656.