ECLI:NL:RVS:2011:BQ7948

Raad van State

Datum uitspraak
15 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201101130/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontheffing en bouwvergunning voor het project 'Dommel door Boxtel'

In deze zaak gaat het om de beoordeling van een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Boxtel, waarbij ontheffing op grond van artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en een bouwvergunning is verleend voor het project 'Dommel door Boxtel'. Dit project betreft diverse werkzaamheden op een perceel in de gemeente Boxtel, kadastraal bekend als sectie K, nr. 2452, en omvat onder andere de aanleg van damwanden en faunapassages. Het dagelijks bestuur van het Waterschap de Dommel en het college van burgemeester en wethouders van Boxtel hebben tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch hoger beroep ingesteld, waarin het beroep van de vereniging 'Het groene hart' gegrond werd verklaard en het besluit van 13 april 2010 werd vernietigd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 19 april 2011 behandeld. De rechtbank had geoordeeld dat de Crisis- en herstelwet (Chw) niet van toepassing was op het besluit van 13 april 2010. Het dagelijks bestuur en het college betoogden dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de Chw niet van toepassing was en dat het beroep van 'Het groene hart' niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. De Afdeling heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de Chw niet van toepassing is op het project, omdat de werkzaamheden niet onder de in de Chw genoemde categorieën vallen.

De hoger beroepen zijn ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak van de rechtbank is bevestigd. Het college van burgemeester en wethouders van Boxtel is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan 'Het groene hart'. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige toepassing van de wetgeving in het kader van ruimtelijke ordening en de rol van de rechtbank in het waarborgen van rechtsbescherming voor betrokken partijen.

Uitspraak

201101130/1/H1.
Datum uitspraak: 15 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. het dagelijks bestuur van het Waterschap de Dommel (hierna: het dagelijks bestuur)
2. het college van burgemeester en wethouders van Boxtel (hierna: het college),
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 14 december 2010 in zaak nr. 10/1671 in het geding tussen:
de vereniging Vereniging voor Natuurbehoud & Milieubeheer in Midden- en Noord-Oost Brabant "het groene hart", gevestigd te Den Dungen, gemeente Sint-Michielsgestel (hierna: Het groene hart)
en
het college.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 april 2010 heeft het college aan het dagelijks bestuur ontheffing op grond van artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) en bouwvergunning verleend voor het uitvoeren van diverse werkzaamheden (hierna: het project) ten behoeve van het plan "Dommel door Boxtel" op het perceel kadastraal bekend gemeente Boxtel, sectie K, nr. 2452, plaatselijk bekend Dommel, tussen Raaphof en Zwaanse brug.
Bij uitspraak van 14 december 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door Het groene hart daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 13 april 2010 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben het dagelijks bestuur en het college bij afzonderlijke brieven, bij de Raad van State ingekomen op 24 januari 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college, het dagelijks bestuur en Het groene hart hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 april 2011, waar het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door S. Leijdens, E. Schellekens en R. van Otterloo, werkzaam bij het waterschap, het college, vertegenwoordigd door B.A.P. van de Staak en H.L.J. Hoppenbrouwers, werkzaam bij de gemeente, beide vertegenwoordigd door
mr. B.J.P.G. Roozendaal, advocaat te Breda, en Het groene hart, vertegenwoordigd door haar [voorzitter], bijgestaan door ir. C.D. van Dijk, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het project heeft betrekking op het uitvoeren van diverse werkzaamheden voor het plan "Dommel door Boxtel". Deze werkzaamheden bestaan uit het realiseren van damwanden, muren, trappartijen en een faunapassage.
2.2. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak tot het oordeel gekomen dat de Crisis- en herstelwet (hierna: de Chw), alsmede afdeling 2 van die wet waar artikel 1.6 deel van uitmaakt, op het besluit van 14 april 2010 niet van toepassing zijn.
2.3. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Chw is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van deze wet van toepassing op alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten dan wel voor de bij bijlage II bij deze wet bedoelde ruimtelijke en infrastructurele projecten.
Ingevolge bijlage I, categorie 7.3, is de aanleg of wijziging van waterstaatswerken als bedoeld in, voor zover thans van belang, artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet, een in artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Chw genoemd infrastructureel project.
Ingevolge artikel 1.6, tweede lid, is in afwijking van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht het beroep niet-ontvankelijk indien het beroepschrift niet de gronden van het beroep bevat zoals bepaald in artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d, van die wet.
Ingevolge artikel 1.6a kunnen na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen beroepsgronden meer worden aangevoerd.
Ingevolge artikel 148 van de Waterschapswet zijn buiten de bij de wet aangewezen besluiten, voor zover zulks bij reglement is bepaald, aan de goedkeuring van gedeputeerde staten slechts onderworpen de besluiten van het waterschapsbestuur die betrekking hebben op de regeling van de waterbeheersing en de beslissingen van dat bestuur tot de aanleg en verbetering van waterstaatswerken door het waterschap.
Ingevolge artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet geschiedt de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk door of vanwege de beheerder overeenkomstig een daartoe door hem vast te stellen projectplan. Met de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk wordt gelijkgesteld de uitvoering van een werk tot beïnvloeding van een grondwaterlichaam.
2.4. Het dagelijks bestuur en het college betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de Chw op het project van toepassing is en dat, nu het beroepschrift geen gronden bevat, het beroep van Het groene hart, gelet op artikel 1.6 van de Chw, niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. Zij voeren daartoe, samengevat weergegeven, aan dat in categorie 7.3 van bijlage I bij de Chw de term 'als bedoeld in' wordt gebruikt. Dit is een ruime formulering, die ertoe leidt dat alle besluiten tot aanleg of wijziging van waterstaatswerken onder deze categorie vallen, derhalve ook beslissingen die worden genomen op grond van artikel 148 van de Waterschapswet, nu deze, gelet op de Invoeringswet Waterwet, kunnen worden gelijk gesteld met projectplannen die worden genomen op grond van artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet, aldus het college en het dagelijks bestuur. Zij voeren voorts aan dat uit de memorie van toelichting bij de Chw volgt dat de wetgever het van groot belang vindt dat de economie een impuls krijgt door middel van projectversnelling, waardoor geen aanknopingspunten bestaan de formulering in de Chw restrictief te interpreteren.
2.5. Het betoog faalt. Het project is onderdeel van het plan "Dommel door Boxtel" dat tot stand is gekomen met toepassing van artikel 148 van de Waterschapswet, toen de Waterwet nog niet in werking was getreden. In categorie 7.3 van Bijlage 1 Chw worden echter uitsluitend waterstaatswerken als bedoeld in artikel 5.4 van de Waterwet vermeld, terwijl in de Invoeringswet Waterwet een uitdrukkelijke gelijkstelling ontbreekt tussen de beslissingen genomen krachtens artikel 148 van de Waterwet en projectplannen, vastgesteld krachtens artikel 5.4 van de Waterwet. Dit leidt tot de conclusie dat categorie 7.3 van Bijlage 1 Chw niet op het project van toepassing is. In zoverre wijkt dit project af van de aanleg van Rijksweg 31 als dubbelbaans autoweg die aan de orde was bij de uitspraak van 17 november 2010, zaak nr.
201004771/1/M2, nu de planologische kernbeslissing waarin de aanleg van die weg is opgenomen, ingevolge artikel 9.1.2, eerste lid, van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening met een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.3 van de Wro is gelijkgesteld.
De rechtbank heeft artikel 1.6, tweede lid, van de Chw dan ook terecht niet van toepassing geacht op het besluit van 13 april 2010, zodat zij reeds daarom terecht geen aanleiding heeft gezien om het daartegen ingestelde beroep van Het groene hart niet-ontvankelijk te verklaren.
2.6. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Het college dient ten aanzien van Het groene hart op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Boxtel tot vergoeding van bij de vereniging Vereniging voor Natuurbehoud & Milieubeheer in Midden- en Noord-Oost Brabant "het groene hart" in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 65,20 (zegge: vijfenzestig euro en twintig cent);
III. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Boxtel een griffierecht van € 448,00 (zegge: vierhonderdachtenveertig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van staat.
w.g. Polak w.g. Pieters
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2011
473.