ECLI:NL:RVS:2011:BQ7924

Raad van State

Datum uitspraak
15 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201011302/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor vernieuwen schuur in Ermelo

In deze zaak heeft de Raad van State op 15 juni 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 13 oktober 2010. Het geschil betreft de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Ermelo om aan [appellant] een vrijstelling en lichte bouwvergunning te verlenen voor het vernieuwen van een schuur op het perceel [locatie] te Ermelo. Het college had op 25 februari 2009 besloten om de vergunning te weigeren, en dit besluit werd later door de raad van de gemeente Ermelo bevestigd. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellant] ongegrond, waarna hij hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State overwoog dat ingevolge artikel 40 van de Woningwet het verboden is te bouwen zonder een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning. Tevens werd artikel 44 van de Woningwet besproken, waarin staat dat een lichte bouwvergunning moet worden geweigerd indien het bouwen in strijd is met het bestemmingsplan. Het bouwplan van [appellant] werd getoetst aan het bestemmingsplan "De Driehoek". De Raad van State concludeerde dat het bouwplan niet in overeenstemming was met het bestemmingsplan, omdat de tweede volzin van artikel 51 van de planvoorschriften geen aanspraak biedt op algehele vernieuwing van de aanwezige bebouwing.

Uiteindelijk oordeelde de Raad van State dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het college zich op het standpunt had gesteld dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201011302/1/H1.
Datum uitspraak: 15 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Ermelo,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 13 oktober 2010 in zaak nr. 09/1747 in het geding tussen:
[appellant]
en
1. het college van burgemeester en wethouders van Ermelo,
2. de raad van de gemeente Ermelo.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 februari 2009 heeft het college geweigerd aan [appellant] vrijstelling en lichte bouwvergunning te verlenen voor het vernieuwen van een schuur op het perceel [locatie] te Ermelo (hierna: het perceel).
Bij besluit van 3 september 2009 heeft de raad geweigerd vrijstelling te verlenen voor het vernieuwen van een schuur op het perceel.
Bij besluit van 29 september 2009 heeft het college het door [appellant] tegen het besluit van 25 februari 2009 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de weigering om lichte bouwvergunning te verlenen, onder verwijzing naar het besluit van de raad van 3 september 2009, gehandhaafd.
Bij uitspraak van 13 oktober 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 november 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 27 december 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 mei 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. R. Scholten, en het college, vertegenwoordigd door T. Boelens, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. C.R.A. Oosterveer, advocaat te Ermelo, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet, zoals deze luidde ten tijde van belang, is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, gelezen in verbinding met het derde lid, voor zover hier van belang, mag de lichte bouwvergunning slechts en moet deze worden geweigerd indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld.
2.2. Op het perceel bevinden zich drie voormalige agrarische schuren en een woning. De woning is als bedrijfswoning opgericht, maar wordt door [appellant] thans gebruikt als burgerwoning. Het bouwplan voorziet in het geheel vernieuwen van een van de schuren.
Het geding spitst zich toe op de vraag of het bouwplan in overeenstemming is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "De Driehoek" (hierna: het bestemmingsplan).
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Hiertoe voert hij aan dat aan artikel 51, tweede volzin, van de planvoorschriften een aanspraak op een bouwvergunning kan worden ontleend.
2.3.1. Ingevolge artikel 51 van de planvoorschriften mogen in geval van beëindiging van een agrarisch bedrijf de voormalige bedrijfswoning en de gronden gelegen binnen het voormalig bouwperceel worden gebruikt als één woning met tuin en de overige gebouwen, die gelegen zijn binnen het bouwperceel, uitsluitend als bijgebouwen. In dat geval is de toegestane bebouwing beperkt tot het op het tijdstip van bedrijfsbeëindiging aanwezige bebouwing.
2.3.2. Niet in geschil is dat de eerste volzin van artikel 51 van de planvoorschriften uitsluitend betrekking heeft op het gebruik van voormalige agrarische gebouwen. Het antwoord op de vraag of de rechtbank niet heeft onderkend dat aan de tweede volzin van artikel 51 van de planvoorschriften een aanspraak op een bouwvergunning kan worden ontleend, kan, gelet op het navolgende, in het midden worden gelaten.
Anders dan [appellant] betoogt, biedt de tweede volzin van artikel 51 van de planvoorschriften immers in ieder geval geen aanknopingspunten om daaronder algehele vernieuwing van aanwezige bebouwing te begrijpen. In aanmerking genomen dat overgangsbepalingen ertoe strekken bescherming te bieden aan gevestigde belangen of rechten en gericht zijn op het overbruggen van een tijdelijke situatie, bestaat er geen aanleiding om die volzin zo uit te leggen dat algehele vernieuwing daaronder wel wordt begrepen. Aldus kan aan de tweede volzin van artikel 51 van de planvoorschriften geen aanspraak op algehele vernieuwing van de schuur worden ontleend. Dit betekent dat de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan.
Het betoog faalt.
2.4. Gelet op het voorgaande is de rechtbank terecht niet toegekomen aan de vraag of sprake is van bedrijfsbeëindiging ter plaatse.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.
w.g. Polak w.g. Graaff-Haasnoot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2011
531-593.