201011439/1/H3.
Datum uitspraak: 15 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Hilversum,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 22 oktober 2010 in zaken nrs. 10/4536, 10/4537, 10/4706 en 10/4707 in het geding tussen:
de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW).
Bij besluiten van 10 mei 2010 heeft de RDW de aan [appellant] verleende erkenning en keuringsbevoegdheid voor het uitvoeren van periodieke keuringen van voertuigen tot en met 3500 kg voor zes weken ingetrokken.
Bij besluiten van 6 oktober 2010 heeft de RDW de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 oktober 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, de door [appellant] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 november 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 22 december 2010.
De RDW heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 mei 2011, waar de RDW, vertegenwoordigd door drs. J. Greidanus, werkzaam bij de RDW, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 87, tweede lid, onder f, van de Wegenverkeerswet 1994 kan de RDW een erkenning intrekken of wijzigen indien degene aan wie de erkenning is verleend handelt in strijd met een of meer andere uit de erkenning voortvloeiende verplichtingen.
Ingevolge artikel 87a, tweede lid, onder c, kan de RDW de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen intrekken of de daaraan verbonden voorschriften wijzigen, indien degene aan wie die bevoegdheid is verleend handelt in strijd met een of meer andere uit de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen voortvloeiende verplichtingen.
Ingevolge artikel 9, vijfde lid, van de Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK (hierna: de Regeling) moet de hefinrichting deugdelijk zijn en in een goede staat van onderhoud verkeren.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, eerste volzin, wordt de keuring verricht in een keuringsruimte met apparatuur die aan de in de artikelen 7, 9, 11, 12 en 13 gestelde eisen voldoet.
2.2. Bij een steekproef op 31 maart 2010 is bij de herkeuring van het voertuig met het kenteken 94-XF-BN gebleken dat de gebruikte hefbrug niet was voorzien van een goedkeuringscertificaat. Naar aanleiding hiervan heeft de RDW zich op het standpunt gesteld dat [appellant] artikel 28, eerste lid, van de Regeling heeft overtreden. De RDW heeft de overtreding onder verwijzing naar de Toezichtbeleidsbrief Erkenninghouders RDW met de bijlagen Erkenninghouder APK en APK keurmeester van 1 juni 2008 (hierna: de Toezichtbeleidsbrief) aangemerkt als een categorie I-overtreding. Gelet op het feit dat hij gedurende de voorafgaande 30 maanden twee andere categorie I-overtredingen heeft begaan, heeft de RDW de aan hem verleende erkenning en keuringsbevoegdheid ingetrokken voor de duur van zes weken.
2.3. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de deugdelijkheid van de hefinrichting ten tijde van de steekproef wegens het ontbreken van een keuringssticker niet is gebleken. Voorts heeft de voorzieningenrechter volgens [appellant] miskend dat de RDW ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn belangen en het feit dat het gaat om relatief nieuwe wetgeving.
2.3.1. Tussen partijen is niet in geschil dat bij een steekproef op 31 maart 2010 bij de herkeuring van het voertuig met het [kenteken] de gebruikte hefbrug niet was voorzien van een goedkeuringscertificaat. De Afdeling is met de voorzieningenrechter van oordeel dat het ontbreken van dit certificaat betekent dat de deugdelijkheid van de hefinrichting ten tijde van de steekproef niet is komen vast te staan. De enkele verklaring van [appellant] dat de hefinrichting wel onderhoud had gehad maar dat het keuringsbedrijf vergeten was de sticker erop te zetten en deze ook na een verzoek daartoe in januari 2010 nog niet had toegezonden, behoefde voor de RDW geen aanleiding te zijn van het tegendeel uit te gaan. Nu de deugdelijkheid niet was komen vast te staan, was de RDW bevoegd op grond van de artikelen 87, tweede lid, onder f, en 87a, tweede lid, onder c, van de Wegenverkeerswet 1994 de erkenning en de keuringsbevoegdheid in te trekken, zoals de voorzieningenrechter met juistheid heeft overwogen.
De voorzieningenrechter heeft eveneens met juistheid overwogen dat de duur van de intrekking in overeenstemming is met het in de Toezichtbeleidsbrief neergelegde beleid. Dit beleid behelst een gedifferentieerd systeem van in ernst en gewicht oplopende overtredingen met daaraan gekoppelde, in zwaarte oplopende maatregelen, waarbij in algemene zin rekening is gehouden met de bedrijfseconomische belangen van erkenninghouders evenals hun staat van dienst. In eerdere zaken heeft de Afdeling overwogen dat dit beleid niet onredelijk is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 juni 2009 in zaak nr.
200808716/1). In de omstandigheid dat het gaat om relatief nieuwe regelgeving behoefde de RDW geen grond te zien van dit beleid af te wijken. Niet bestreden is dat de plicht om een geldig goedkeuringscertificaat aanwezig te hebben op de hefbrug tijdig bekend is gemaakt, dat [appellant] al tijdens de herschouwing op 27 januari 2009 hierover is geïnformeerd en dat een overgangstermijn is gehanteerd.
Gezien het vorenstaande heeft de voorzieningenrechter terecht overwogen dat de RDW de aan [appellant] verleende erkenning en keuringsbevoegdheid voor de duur van zes weken mocht intrekken.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Van Tuyll van Serooskerken
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2011