ECLI:NL:RVS:2011:BQ7918

Raad van State

Datum uitspraak
15 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201011439/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van erkenning en keuringsbevoegdheid door de RDW na overtreding van regelgeving

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, die op 22 oktober 2010 de door [appellant] ingestelde beroepen ongegrond verklaarde. De RDW had op 10 mei 2010 de erkenning en keuringsbevoegdheid van [appellant] voor het uitvoeren van periodieke keuringen van voertuigen tot en met 3500 kg voor zes weken ingetrokken. Dit besluit volgde op een steekproef op 31 maart 2010, waarbij bleek dat de gebruikte hefbrug niet was voorzien van een goedkeuringscertificaat, wat in strijd was met de Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK. De RDW had eerder op 6 oktober 2010 de bezwaren van [appellant] tegen deze besluiten ongegrond verklaard.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 27 mei 2011 behandeld. In de overwegingen werd ingegaan op de wettelijke grondslagen voor de intrekking van de erkenning en keuringsbevoegdheid, zoals vastgelegd in de Wegenverkeerswet 1994. De Afdeling oordeelde dat de RDW terecht had gehandeld, aangezien de deugdelijkheid van de hefinrichting niet was aangetoond. Het ontbreken van een goedkeuringscertificaat was voldoende reden voor de RDW om de intrekking te rechtvaardigen, vooral gezien het feit dat [appellant] eerder ook al andere overtredingen had begaan.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en oordeelde dat de duur van de intrekking in overeenstemming was met het beleid van de RDW, dat rekening houdt met de ernst van overtredingen en de bedrijfseconomische belangen van erkenninghouders. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 15 juni 2011.

Uitspraak

201011439/1/H3.
Datum uitspraak: 15 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Hilversum,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 22 oktober 2010 in zaken nrs. 10/4536, 10/4537, 10/4706 en 10/4707 in het geding tussen:
[appellant]
en
de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW).
1. Procesverloop
Bij besluiten van 10 mei 2010 heeft de RDW de aan [appellant] verleende erkenning en keuringsbevoegdheid voor het uitvoeren van periodieke keuringen van voertuigen tot en met 3500 kg voor zes weken ingetrokken.
Bij besluiten van 6 oktober 2010 heeft de RDW de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 oktober 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, de door [appellant] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 november 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 22 december 2010.
De RDW heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 mei 2011, waar de RDW, vertegenwoordigd door drs. J. Greidanus, werkzaam bij de RDW, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 87, tweede lid, onder f, van de Wegenverkeerswet 1994 kan de RDW een erkenning intrekken of wijzigen indien degene aan wie de erkenning is verleend handelt in strijd met een of meer andere uit de erkenning voortvloeiende verplichtingen.
Ingevolge artikel 87a, tweede lid, onder c, kan de RDW de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen intrekken of de daaraan verbonden voorschriften wijzigen, indien degene aan wie die bevoegdheid is verleend handelt in strijd met een of meer andere uit de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen voortvloeiende verplichtingen.
Ingevolge artikel 9, vijfde lid, van de Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK (hierna: de Regeling) moet de hefinrichting deugdelijk zijn en in een goede staat van onderhoud verkeren.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, eerste volzin, wordt de keuring verricht in een keuringsruimte met apparatuur die aan de in de artikelen 7, 9, 11, 12 en 13 gestelde eisen voldoet.
2.2. Bij een steekproef op 31 maart 2010 is bij de herkeuring van het voertuig met het kenteken 94-XF-BN gebleken dat de gebruikte hefbrug niet was voorzien van een goedkeuringscertificaat. Naar aanleiding hiervan heeft de RDW zich op het standpunt gesteld dat [appellant] artikel 28, eerste lid, van de Regeling heeft overtreden. De RDW heeft de overtreding onder verwijzing naar de Toezichtbeleidsbrief Erkenninghouders RDW met de bijlagen Erkenninghouder APK en APK keurmeester van 1 juni 2008 (hierna: de Toezichtbeleidsbrief) aangemerkt als een categorie I-overtreding. Gelet op het feit dat hij gedurende de voorafgaande 30 maanden twee andere categorie I-overtredingen heeft begaan, heeft de RDW de aan hem verleende erkenning en keuringsbevoegdheid ingetrokken voor de duur van zes weken.
2.3. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de deugdelijkheid van de hefinrichting ten tijde van de steekproef wegens het ontbreken van een keuringssticker niet is gebleken. Voorts heeft de voorzieningenrechter volgens [appellant] miskend dat de RDW ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn belangen en het feit dat het gaat om relatief nieuwe wetgeving.
2.3.1. Tussen partijen is niet in geschil dat bij een steekproef op 31 maart 2010 bij de herkeuring van het voertuig met het [kenteken] de gebruikte hefbrug niet was voorzien van een goedkeuringscertificaat. De Afdeling is met de voorzieningenrechter van oordeel dat het ontbreken van dit certificaat betekent dat de deugdelijkheid van de hefinrichting ten tijde van de steekproef niet is komen vast te staan. De enkele verklaring van [appellant] dat de hefinrichting wel onderhoud had gehad maar dat het keuringsbedrijf vergeten was de sticker erop te zetten en deze ook na een verzoek daartoe in januari 2010 nog niet had toegezonden, behoefde voor de RDW geen aanleiding te zijn van het tegendeel uit te gaan. Nu de deugdelijkheid niet was komen vast te staan, was de RDW bevoegd op grond van de artikelen 87, tweede lid, onder f, en 87a, tweede lid, onder c, van de Wegenverkeerswet 1994 de erkenning en de keuringsbevoegdheid in te trekken, zoals de voorzieningenrechter met juistheid heeft overwogen.
De voorzieningenrechter heeft eveneens met juistheid overwogen dat de duur van de intrekking in overeenstemming is met het in de Toezichtbeleidsbrief neergelegde beleid. Dit beleid behelst een gedifferentieerd systeem van in ernst en gewicht oplopende overtredingen met daaraan gekoppelde, in zwaarte oplopende maatregelen, waarbij in algemene zin rekening is gehouden met de bedrijfseconomische belangen van erkenninghouders evenals hun staat van dienst. In eerdere zaken heeft de Afdeling overwogen dat dit beleid niet onredelijk is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 juni 2009 in zaak nr.
200808716/1). In de omstandigheid dat het gaat om relatief nieuwe regelgeving behoefde de RDW geen grond te zien van dit beleid af te wijken. Niet bestreden is dat de plicht om een geldig goedkeuringscertificaat aanwezig te hebben op de hefbrug tijdig bekend is gemaakt, dat [appellant] al tijdens de herschouwing op 27 januari 2009 hierover is geïnformeerd en dat een overgangstermijn is gehanteerd.
Gezien het vorenstaande heeft de voorzieningenrechter terecht overwogen dat de RDW de aan [appellant] verleende erkenning en keuringsbevoegdheid voor de duur van zes weken mocht intrekken.
Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Van Tuyll van Serooskerken
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2011
290.