201010138/1/H1.
Datum uitspraak: 15 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Gaanderen, gemeente Doetinchem,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 15 september 2010 in zaak nr. 09/662 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem.
Bij besluit van 4 juli 2008 heeft het college aan [appellant] een aanlegvergunning verleend voor het planten van houtopstanden op het perceel [locatie] te Gaanderen.
Bij besluit van 8 april 2009 heeft het college de door [3 belanghebbenden] daartegen gemaakte bezwaren gegrond verklaard, het besluit van 4 juli 2008 herroepen en alsnog geweigerd de gevraagde aanlegvergunning te verlenen.
Bij uitspraak van 15 september 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 oktober 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 18 november 2010.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [3 belanghebbenden] een schriftelijke reactie gegeven.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[2 belanghebbenden] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting gevoegd met het hoger beroep in
zaak nr. 201011159/1/H1 behandeld op 11 april 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. H.A. Wieringa, en het college, vertegenwoordigd door M.G.B. Derks, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [2 belanghebbenden], bijgestaan respectievelijk vertegenwoordigd door mr. D. Pool, en [1 belanghebbende], gehoord. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
2.1. Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), voor zover thans van belang, mag alleen en moet de aanlegvergunning worden geweigerd indien het werk of de werkzaamheid in strijd zou zijn met een bestemmingsplan.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2000, herziening 2002" rust op de gronden waarop de aanleg van de houtopstanden is voorzien de bestemming "Agrarisch gebied met landschapswaarden" met code "openheid van het landschap (o)" en code "reliëf van de bodem (r)" en gedeeltelijk de dubbelbestemming "Wonen".
Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de op de plankaart als "Agrarisch gebied met landschapswaarden" aangewezen gronden bestemd voor agrarische bedrijvigheid en instandhouding van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschapswaarden, waaronder hier in ieder geval zijn begrepen de landschapswaarden die zijn vermeld bij de code, waarmee de desbetreffende gronden op de plankaart zijn aangeduid: code o (openheid) en code r (reliëf van de bodem).
Ingevolge artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a, zijn de op de plankaart mede als "Wonen" (dubbelbestemming) aangewezen gronden, samen met de gronden die bij de betreffende woning horen, mede bestemd voor wonen.
Ingevolge artikel 33, eerste lid, voor zover thans van belang, is het verboden zonder schriftelijke vergunning van het college (aanlegvergunning) gronden met aanduiding "openheid van landschap (o)" te bebossen of anderszins te beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters.
Ingevolge het derde lid zijn werken en werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
Ingevolge artikel 34, eerste lid, is het verboden de in het plan begrepen gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met het in of krachtens het plan ten aanzien van het gebruik van deze gronden en bouwwerken bepaalde.
2.3. Het beplantingsplan waarvoor aanlegvergunning is gevraagd voorziet in de aanleg van een meidoornhaag over een lengte van 255 m, het planten van singels en bosjes over een oppervlakte van 2300 m² en het planten van 6 hoogstam fruitbomen. Voor de aanleg hiervan is een aanlegvergunning benodigd. Het college heeft aan de weigering om de gevraagde aanlegvergunning te verlenen ten grondslag gelegd dat de beplanting niet ten dienste staat van de op de gronden rustende bestemming.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de gewenste bomen en struiken niet ten dienste staan van de op het perceel rustende bestemming "Agrarisch gebied met landschapswaarden". Hij voert daartoe aan dat de houtsingels niet alleen dienen ter vergroting van zijn privacy en woongenot, maar mede ten doel hebben de reeds bestaande houtsingels te versterken en tevens dienen als beschutting voor het weiden van vee. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het beplantingsplan ook voorziet in het planten van drie meidoornhagen, waarvan één op grond met de dubbelbestemming "Wonen", en dat deze ten dienste staan van de aldaar geldende bestemmingen.
2.4.1. Alvorens toe te komen aan de vraag of de beoogde beplanting in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 33, derde lid, van de planvoorschriften, heeft de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2007 in zaak nr.
200604344/1terecht eerst beoordeeld of de beplanting strekt ten dienste van de op het perceel rustende bestemming.
2.4.2. De rechtbank heeft overwogen dat niet aannemelijk is gemaakt dat het beplantingsplan strekt tot instandhouding van de landschapswaarde "open landschap", maar dat veeleer aannemelijk is geworden dat de van het beplantingsplan deel uitmakende houtsingels van bomen en struiken strekken tot bescherming van de privacy en ter vergroting van het woongenot van [appellant], zodat de bomen en struiken niet ten dienste van de geldende bestemming staan. Zoals ter zitting van de Afdeling aan de hand van een luchtfoto uit 2005 is vastgesteld, zal het beplantingsplan een aanzienlijke verbreding en verdichting van de reeds aanwezige bomen en struiken over de gehele lengte van de noordelijke en oostelijke grenzen van het perceel tot gevolg hebben. Nu het volplanten van de perceelsgrenzen verder strekt dan versterking van reeds bestaande houtsingels en niet past bij de openheid van het landschap, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de voorziene houtsingels niet alleen dienen voor de bescherming van privacy en vergroting van woongenot, maar eveneens ten dienste staan van de op het perceel rustende agrarische bestemming met landschapswaarden. De houtsingels zijn derhalve in strijd met deze bestemming. In aanmerking nemende dat het beplantingsplan, waarvoor aanlegvergunning is gevraagd, als één samenhangend geheel moet worden aangemerkt, is de rechtbank terecht niet toegekomen aan de vraag of de in het beplantingsplan opgenomen meidoornhagen en fruitbomen als afzonderlijke onderdelen ten dienste staan van de op het perceel rustende bestemming. Gelet hierop heeft de rechtbank op goede gronden overwogen dat het college terecht alsnog heeft geweigerd de aanlegvergunning te verlenen. Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.
w.g. Mouton w.g. Graaff-Haasnoot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2011