201010301/1/R1.
Datum uitspraak: 15 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Ouderkerk aan den IJssel, gemeente Ouderkerk, en anderen,
2. [appellant sub 2], wonend te Ouderkerk aan den IJssel, gemeente Ouderkerk,
de raad van de gemeente Ouderkerk,
verweerder.
Bij besluit van 16 september 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Kern Ouderkerk aan den IJssel" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 november 2010, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 november 2010, beroep ingesteld. [appellant sub 2] heeft haar beroep aangevuld bij brief van 9 december 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 mei 2011, waar [appellant sub 1] en anderen, in de persoon van [gemachtigde], [appellant sub 2], bijgestaan door mr. C.M. Verhagen, advocaat te Den Haag, en de raad, vertegenwoordigd door J.F. Lansbergen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Het beroep van [appellant sub 1] en anderen
2.1. Het beroep richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel gelegen tussen de Wulp 13 en de Wulp 16.
[appellant sub 1] en anderen stellen dat de raad niet heeft onderkend dat geen behoefte bestaat aan een nieuwe woning in het plangebied. Voorts is volgens [appellant sub 1] en anderen het democratisch besluitvormingsproces waarbij het plan is vastgesteld gecompromitteerd, nu de raad reeds ten behoeve van de begroting voor 2005 heeft besloten het perceel te verkopen.
2.1.1. De raad stelt zich op het standpunt dat gelet op de structuur van de kern Ouderkerk aan den IJssel een woning op het perceel gelegen tussen de Wulp 13 en de Wulp 16 voor de hand ligt. Dat de raad reeds in de begroting van 2005 rekening heeft gehouden met de opbrengst uit de verkoop van het perceel, betekent niet dat het besluit op ondemocratische wijze tot stand is gekomen, aldus de raad.
2.1.2. Ingevolge artikel 14, lid 14.1.1, aanhef en onder a, van de planregels, voor zover thans van belang, zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor woningen.
2.1.3. Anders dan [appellant sub 1] en anderen stellen, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat behoefte bestaat aan de in het plan voorziene woning. Hierbij heeft de raad in redelijkheid van belang kunnen achten dat de gemeente het woningaanbod op langere termijn dient te verzorgen en dient te voorzien in verschillende typen woningen. De toevoeging van een enkele woning leidt bovendien niet tot een overschot in het woningaanbod. Dat volgens [appellant sub 1] en anderen thans veel woningen in de gemeente te koop staan aangeboden, hoeft niet zijn oorzaak te vinden in een gebrek aan behoefte aan woonruimte. Ter zitting is bovendien vast komen te staan dat de in het plan voorziene woning reeds is verkocht.
Voorts dient de raad bij het vaststellen van het plan ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) de relevante feiten vast te stellen en de nodige kennis te vergaren over de af te wegen belangen. Anders dan [appellant sub 1] en anderen betogen, heeft de raad het financieel voordeel dat hij verwacht te behalen uit de verkoop van het perceel terecht als relevant belang bij de belangenafweging mogen betrekken. De omstandigheid dat uitvoering van het plan voor de gemeente mogelijk financieel gunstig is, brengt nog niet met zich dat de raad op oneigenlijke wijze van zijn bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Daarbij hebben [appellant sub 1] en anderen niet betoogd dat dit het enige belang is dat aan de keuze voor de in het plan voorziene woning ten grondslag is gelegd.
In de omstandigheid dat de gemeentelijke commissie Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu de bezwaren van [appellant sub 1] en anderen gegrond achtte, is, wat daar verder ook van zij, ten slotte geen grond voor vernietiging van het bestreden besluit gelegen, omdat, zoals [appellant sub 1] en anderen ter zitting hebben erkend, de raad bij het vaststellen van het plan niet gebonden is aan een advies van deze commissie.
2.1.4. [appellant sub 1] en anderen hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar, dan wel het herhalen van, de inhoud van de zienswijzen. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijzen. [appellant sub 1] en anderen hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijzen in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
2.1.5. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 2]
2.2. Het beroep richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel Parkzicht 15, voor zover daarbij niet is voorzien in de aanduiding "bijgebouwen" aan de zijkant van het perceel.
[appellant sub 2] betoogt dat het plan ten onrechte niet voorziet in de mogelijkheid om over de zijkant van het perceel bijgebouwen op te richten, hetgeen op de percelen Parkzicht 1 en 14, die wat betreft de ligging gelijk zijn aan haar perceel, wel is toegestaan. [appellant sub 2] betoogt voorts dat de raad haar zienswijze ten onrechte heeft afgedaan met een verwijzing naar de bij besluit van 13 maart 2007 gehandhaafde weigering haar vrijstelling van het destijds geldende bestemmingsplan en een lichte bouwvergunning te verlenen, welk besluit met de uitspraak van de Afdeling van 22 oktober 2008 in zaak nr. 200800757/1 (www.raadvanstate.nl) in rechte is vast komen te staan. Dat het college van burgemeester en wethouders destijds een concreet bouwplan hebben kunnen weigeren, maakt volgens [appellant sub 2] niet dat daarom thans een gelijk bouwvlak niet kan worden toegestaan. Bovendien is volgens [appellant sub 2] sinds de vorige procedure de feitelijke situatie gewijzigd.
2.2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de woningen en bijgebouwen aan het Parkzicht in 2004 via een vrijstellingsprocedure ingevolge artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening zijn gerealiseerd en dat het uitgangspunt van het plan is om deze woningen te bestemmen en geen extra bebouwing meer mogelijk te maken, om welke reden is verwezen naar de in 2.2 vermelde uitspraak van 22 oktober 2008. De garage bij het perceel Parkzicht 15 heeft een extra bouwlaag en is in het bouwvlak opgenomen, aldus de raad.
2.2.2. Ingevolge artikel 14, lid 14.1.1, aanhef en onder a en b, van de planregels, voor zover thans van belang, zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor woningen en aan- of bijgebouwen en andere bouwwerken.
Ingevolge lid 14.2.1, voor zover thans van belang, worden de hoofdgebouwen gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
a. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;
d. ter plaatse van de aanduiding "aaneengebouwd" mogen uitsluitend aaneengesloten hoofdgebouwen, minimaal twee-aaneen, worden gebouwd;
g. ter plaatse van de aanduiding "twee-aaneen" mogen uitsluitend twee-aaneen gebouwde hoofdgebouwen worden gebouwd.
Ingevolge lid 14.2.2, onder a, mogen de aan- en uitbouwen en bijgebouwen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak alsmede ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen" worden opgericht.
2.2.3. Volgens het plan mogen aan de zijkant van de percelen Parkzicht 1 en 14 bijgebouwen staan. Bij het perceel Parkzicht 15 staat het plan een dergelijk bijgebouw aan de zijkant niet toe. Volgens de plantoelichting is het uitgangspunt van het plan het behoud van de bestaande situatie en is slechts in geringe mate flexibiliteit wenselijk voor kleinschalige veranderingen.
2.2.4. [appellant sub 2] betoogt terecht dat de raad haar zienswijze, waarin zij heeft verzocht om in het plan het bouwvlak aan de zijkant van het perceel Parkzicht 15 uit te breiden, ten onrechte heeft afgedaan met een verwijzing naar de in 2.2 vermelde uitspraak van 22 oktober 2008. Dat met deze uitspraak de weigering om [appellant sub 2] vrijstelling te verlenen van het destijds geldende bestemmingsplan in rechte is vast komen te staan, betekent niet zonder meer dat de raad thans in redelijkheid heeft kunnen weigeren een bouwvlak in het plan op te nemen. Het verzoek van [appellant sub 2] om uitbereiding van het bouwvlak komt niet overeen met hetgeen waarvoor zij destijds vrijstelling van het bestemmingsplan heeft gevraagd. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan betreft een ander besluit, waaraan de raad een deugdelijke motivering ten grondslag dient te leggen.
2.2.5. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dit niet voorziet in de aanduiding "bijgebouwen" aan de zijkant van het perceel Parkzicht 15, niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd.
2.3. De Afdeling ziet evenwel aanleiding om te onderzoeken of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand kunnen worden gelaten.
De bij de percelen Parkzicht 1 en 14 feitelijk aanwezige bijgebouwen zijn via een vrijstellingsprocedure in afwijking van het voorheen geldende bestemmingsplan gerealiseerd, zodat de raad deze in redelijkheid in het huidige plan positief heeft kunnen bestemmen. Nu het college van burgemeester en wethouders [appellant sub 2] een dergelijke vrijstelling heeft geweigerd, heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat van gelijke gevallen geen sprake is en heeft hij in de enkele aanwezigheid van bijgebouwen aan de zijkant van de percelen Parkzicht 1 en 14 terecht geen reden gezien voor het oordeel dat het plan dit op het perceel van [appellant sub 2] eveneens mogelijk zou moeten maken. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd, heeft de raad voorts in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien van het uitgangspunt om uitsluitend bestaande bebouwing te bestemmen, af te wijken. Hierbij heeft de raad in aanmerking mogen nemen dat het perceel Parkzicht 15, anders dan de percelen Parkzicht 1 en 14, een twee-aan-een-gebouwde woning betreft, waarbij het plan voldoende mogelijkheden biedt om in het verlengde van het bouwvlak bijgebouwen op te richten en waarbij de garage binnen het bouwvlak is opgenomen. Dat [appellant sub 2] vergunningvrij een serre heeft gerealiseerd aan de zijgevel, leidt niet tot een ander oordeel, nu het ingevolge artikel 14, lid 14.2.2, aanhef en onder b, van de planregels is toegestaan om bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken op te richten. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding voor het in stand laten van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit.
2.4. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 2] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Wat betreft [appellant sub 1] en anderen bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Ouderkerk van 16 september 2010 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Kern Ouderkerk aan den IJssel", voor zover dit niet voorziet in de aanduiding "bijgebouwen" aan de zijkant van het perceel Parkzicht 15;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
IV. verklaart het beroep van [appellant sub 1] en anderen ongegrond;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Ouderkerk tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Ouderkerk aan [appellant sub 2] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Schaaf, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Schaaf
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2011