ECLI:NL:RVS:2011:BQ7862

Raad van State

Datum uitspraak
1 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201011355/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • D. Roemers
  • E. Steendijk
  • H.W. Groeneweg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verblijfsvergunning asiel en taalanalyse

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De aanvraag is door de staatssecretaris van Justitie op 11 december 2009 afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank, die op 28 oktober 2010 de uitspraak van de staatssecretaris heeft bevestigd. De vreemdeling heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. De kern van de zaak betreft de taalanalyse die is uitgevoerd door het Bureau Land en Taal (BLT) om de herkomst van de vreemdeling vast te stellen. De vreemdeling betwist de conclusies van de taalanalyse en stelt dat deze niet inzichtelijk is. De Raad van State oordeelt dat de taalanalyse niet voldoende onderbouwd is en dat de minister niet aan zijn vergewisplicht heeft voldaan. De Raad van State vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de vreemdeling alsnog gegrond. Het besluit van de staatssecretaris wordt vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit blijven in stand. De minister wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling.

Uitspraak

201011355/1/V1.
Datum uitspraak: 1 juni 2011
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Middelburg, van 28 oktober 2010 in zaak nr. 09/47639 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Justitie (lees: de minister voor Immigratie en Asiel; hierna: de minister).
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 december 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 28 oktober 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 25 november 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de overwegingen wordt onder de minister tevens verstaan diens rechtsvoorgangers.
2.2. Ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) bevat het hogerberoepschrift, in aanvulling op artikel 6:5, onderdeel d, van de Awb, een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank.
Ingevolge het tweede lid omschrijft een grief het onderdeel van de uitspraak waarmee de indiener zich niet kan verenigen, alsmede de gronden waarop de indiener zich daarmee niet kan verenigen.
2.3. Hetgeen de vreemdeling in het hogerberoepschrift in de toelichting op grief III heeft aangevoerd, heeft zij niet als zodanig in eerste aanleg naar voren gebracht. Dat dat voor het eerst in hoger beroep gebeurt, verdraagt zich niet met het bepaalde in voormeld artikel 85. Uit deze bepaling volgt dat de grieven in hoger beroep moeten blijven binnen de toetsing van het bestreden besluit die de rechtbank heeft verricht, dan wel, gelet op de daartegen voor haar aangevoerde beroepsgronden en de door haar te verrichten ambtshalve toetsing, behoorde te verrichten. Nu hetgeen in de toelichting op grief III is aangevoerd daaraan niet voldoet, is geen sprake van een grief in de zin van voormeld artikel 85, tweede lid.
2.4. In de eerste en tweede grief, in samenhang gelezen, klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vreemdeling niet alleen door het plaatsen van kritische kanttekeningen bij het rapport taalanalyse van het Bureau Land en Taal (hierna: het BLT) van 12 oktober 2009 (hierna: de taalanalyse) teweeg kan brengen dat de minister van een van de taalanalyse afwijkende uitkomst dient uit te gaan en dat de minister op grond van de taalanalyse in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat de gestelde herkomst van de vreemdeling ongeloofwaardig is en derhalve de gestelde problemen evenmin geloofwaardig zijn en geen verdere bespreking hoeven. Daartoe betoogt de vreemdeling, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 7 oktober 2010 in zaak nr. 201000553/1/V2 (www.raadvanstate.nl), dat ook indien geen contra expertise is overgelegd de minister aan zijn vergewisplicht had moeten voldoen door de inhoud van de taalanalyse nader te onderzoeken, nu de vreemdeling de uitkomst en inhoud ervan in de zienswijze gemotiveerd heeft bestreden.
2.4.1. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen, indien de desbetreffende vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.4.2. In de uitspraak van 18 december 2009 in zaak nr. 200901087/1/V1 (www.raadvanstate.nl) heeft de Afdeling het volgende overwogen.
Indien bij de minister twijfel is gerezen over de door een vreemdeling gestelde herkomst en als gevolg daarvan over diens gestelde identiteit en nationaliteit, kan hij, door een taalanalyse te laten verrichten, de desbetreffende vreemdeling tegemoetkomen in de op hem ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 rustende last om het door hem gestelde aannemelijk te maken.
In beginsel mag ervan worden uitgegaan dat een vanwege de minister door het BLT verrichte taalanalyse tot stand is gekomen onder medeverantwoordelijkheid van een ter zake deskundige linguïst van wie de kwaliteit voldoende is gewaarborgd en dat de ingeschakelde taalanalist op zorgvuldige wijze is geselecteerd en onder voortdurende kwaliteitscontrole staat. Niettemin dient de minister, indien en voor zover hij tot het laten verrichten van een taalanalyse overgaat en deze aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich er ingevolge artikel 3:2 van de Awb van te vergewissen dat de taalanalyse – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is.
2.4.3. De vreemdeling heeft in beroep naar voren gebracht dat in de taalanalyse niet inzichtelijk is gemaakt hoe de uitkomst van het rapport taalanalyse tot stand is gekomen. Zij heeft gesteld dat uit de inhoud van het rapport niet blijkt op welke wijze haar spraak te herleiden is tot het noorden van de regio Puntland (Noord-Somalië) en dat de enkele opsomming van een aantal Somalische woorden hiervoor niet voldoende is. De rechtbank heeft niet onderkend dat de vreemdeling hiermee gemotiveerd heeft geklaagd over de inzichtelijkheid van de taalanalyse.
Wat betreft de beschrijving van de spraak van de vreemdeling vermeldt de taalanalyse niet waarom de vreemdeling door haar spraak eenduidig niet herleidbaar is tot de spraakgemeenschap binnen Zuid-Somalië, waaruit de vreemdeling stelt afkomstig te zijn. De voorbeelden van de uitspraak, woordkeuze en grammatica van de vreemdeling zijn niet toegelicht of vergeleken met hetgeen ter zake gebruikelijk is in Zuid-Somalië. De taalanalyse is derhalve niet voldoende inzichtelijk. Door ter zake geen nader onderzoek te laten doen, heeft de minister niet voldaan aan de ingevolge artikel 3:2 van de Awb op hem rustende vergewisplicht. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
De grieven slagen.
2.5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, wordt het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 11 december 2009 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb eveneens voor vernietiging in aanmerking.
2.6. De Afdeling ziet aanleiding te bezien of uit een oogpunt van finale geschilbeslechting reden bestaat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
2.6.1. De minister heeft het BLT om een nadere toelichting van het rapport van de taalanalyse gevraagd en heeft de toelichting van het BLT van 21 september 2010 (hierna: de toelichting), opgesteld en ondertekend door een begeleidend linguïst van het BLT, in de beroepsfase bij zijn verweerschrift overgelegd. In de toelichting heeft de linguïst aan de hand van uitspraken die in Zuid-Somalië gangbaar zijn naast de uitspraken van de vreemdeling de conclusie dat de vreemdeling eenduidig niet herleidbaar is tot de spraakgemeenschap binnen Zuid Somalië nader onderbouwd. De taalanalyse in samenhang met de toelichting is aldus inzichtelijk en concludent, zodat de minister aan de op hem rustende vergewisplicht heeft voldaan. Nu de vreemdeling deze uitkomst niet met een tijdig overgelegde contra-expertise heeft weerlegd, heeft zij niet voldaan aan de ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 op haar rustende last om de door haar gestelde herkomst aannemelijk te maken. Reeds daarom heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000.
2.7. Gezien het vorenstaande, ziet de Afdeling aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
2.8. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Middelburg, van 28 oktober 2010 in zaak nr. 09/47639;
III. verklaart het door de vreemdeling in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Justitie van 11 december 2009, kenmerk 0901.09.1144;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
VI. veroordeelt de minister voor Immigratie en Asiel tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.311,00 (zegge: dertienhonderdelf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk
voorzitter w.g. Groeneweg
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2011
32-692.
Verzonden: 1 juni 2011
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser