ECLI:NL:RVS:2011:BQ7853

Raad van State

Datum uitspraak
31 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201005483/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • R. van der Spoel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uitzetting vreemdeling en vergewisplicht staatssecretaris

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister voor Immigratie en Asiel tegen een uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, die het besluit van de staatssecretaris van Justitie om de uitzetting van een vreemdeling af te wijzen, heeft vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had aangetoond dat de vreemdeling bij zijn uitzetting aan de vereisten van het Bureau Medische Advisering (BMA) zou kunnen voldoen. De minister stelde dat de DT&V contact zou opnemen met een psychiater in het land van terugkeer om de medische overdracht te regelen, maar de rechtbank vond dat de staatssecretaris niet had verduidelijkt met welke instelling contact zou worden opgenomen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister niet aan zijn vergewisplicht had voldaan. De minister werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling en het griffierecht. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de staatssecretaris om bij uitzetting van vreemdelingen met medische klachten, zoals psychische aandoeningen, zorg te dragen voor een adequate overdracht aan een behandelend arts in het land van terugkeer.

Uitspraak

201005483/1/V1.
Datum uitspraak: 31 mei 2011
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de minister van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, van 6 mei 2010 in zaak nr. 09/41921 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 maart 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie een verzoek van de vreemdeling om op voet van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) te bepalen dat uitzetting achterwege blijft, afgewezen.
Bij besluit van 12 november 2009 (hierna: het besluit) heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 6 mei 2010, verzonden op 7 mei 2010, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag (lees: het gemaakte bezwaar) neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 3 juni 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. De minister klaagt in de grief - samengevat weergegeven - dat de rechtbank ten onrechte, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 4 september 2008 in zaak nr. 200708871/1 (www.raadvanstate.nl), heeft overwogen dat de staatssecretaris in het besluit - met zijn standpunt dat de Afdeling Bijzonder Vertrek van de Dienst Terugkeer en Vertrek (hierna: de DT&V) voor de uitzetting contact zal leggen met een psychiater in het land van terugkeer - er onvoldoende blijk van heeft gegeven dat hij zich ervan heeft vergewist dat het mogelijk is dat bij de daadwerkelijke verwijdering van de vreemdeling aan het door het Bureau Medische Advisering (hierna: het BMA) gestelde overdrachtsvereiste wordt voldaan en dat hij in dit verband niet kan volstaan met een beroep op de ervaring met de werkwijze van de DT&V in soortgelijke gevallen. Hiertoe voert de minister aan dat de rechtbank, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 7 september 2009 in zaak nr. 200809022/1/V1 (www.raadvanstate.nl), slechts diende te beoordelen of het op voorhand onmogelijk moet worden geacht dat bij uitzetting van de vreemdeling aan voormeld overdrachtsvereiste kan worden voldaan. Gelet op de door de DT&V in verschillende landen opgedane ervaring met fysieke overdrachten van vreemdelingen en de BMA adviezen van 22 februari 2009 en 15 september 2009 valt redelijkerwijs te verwachten dat aan voormeld overdrachtsvereiste op het tijdstip van vertrek uit Nederland kan worden voldaan, aldus de minister.
2.1.1. Op 22 februari 2009 heeft het BMA advies uitgebracht, waarin het BMA - voor zover thans van belang - in antwoord op vraag 1b heeft vermeld dat de vreemdeling psychische klachten heeft, dat hij lijdt aan een posttraumatisch stresssyndroom (hierna: ptss) en dat er klachten zijn omtrent slaapstoornissen met nachtmerries, angsten, vergeetachtigheid, concentratiestoornissen, gebrek aan eetlust en achtervolgingswanen. Voorts uit de vreemdeling zich suïcidaal en de behandelaar geeft, aldus het BMA, aan dat er een suïciderisico is vanwege de uitzichtloze situatie, het getraumatiseerd zijn, het feit dat hij zijn familie kwijt is en schuldgevoelens omtrent het aandringen op abortus bij zijn vriendin. In antwoord op vraag 2b heeft het BMA vermeld dat de vreemdeling onder behandeling staat van een psycholoog dan wel psychotherapeut en dat hij cognitieve gedragstherapie krijgt, gericht op stabilisatie en verwerking. Het uitblijven van deze behandeling kan, aldus het BMA in antwoord op vraag 3, leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn, omdat de vreemdeling bij uitzetting zijn controle over zijn agressie kan verliezen en zichzelf iets zou kunnen aandoen.
Bij brief van 26 maart 2009 heeft de vreemdeling informatie van zijn behandelaar, N.J.A. Knook, van 24 maart 2009 overgelegd, waarin deze heeft vermeld dat hij het suïciderisico van de vreemdeling na terugkeer in zijn land zeer groot acht en dat een opname geïndiceerd is. Gezien laatstvermelde brief heeft de staatssecretaris het BMA bij brief van 8 september 2009 verzocht een aanvullend advies uit te brengen.
Op 15 september 2009 heeft het BMA voormeld advies, wat betreft het antwoord op de vragen 4a en 5b, bijgesteld. De vreemdeling is, aldus het BMA in antwoord op vraag 4a, niet in staat te reizen, tenzij hij bij aankomst op het vliegveld wordt overgedragen aan een psychiater ter plaatse die bereid is de behandeling over te nemen. Deze psychiater moet verbonden zijn aan een instelling voor geestelijke gezondheidszorg die klinische behandeling in zijn behandelrepertoire heeft. Indien aan deze eis wordt voldaan, kan de vreemdeling - onder een aantal daarbij vermelde condities - reizen met gangbare vervoermiddelen als boot, trein, bus, auto en vliegtuig. Ten slotte heeft het BMA in antwoord op de vragen 5a en 5b vermeld dat zowel 'inpatient' (klinische) als 'outpatient' (poliklinische) behandeling van ptss en van crisisinterventies bij psychosen en pogingen tot zelfdoding beschikbaar is in Armenië en voorts dat ook in Georgië (lees: Azerbeidzjan) klinische en poliklinische behandeling van ptss met suïcidaliteit beschikbaar is. Hiertoe heeft het BMA verwezen naar de brondocumenten:
- AM 1320 2009 van 11 februari 2009 (hierna: brondocument A); - AM 1139 2008 van 1 oktober 2008 (hierna: brondocument B);
- AZ 1519 2009 van 13 augustus 2009 (hierna: brondocument C);
- AZ 1465 2009 van 22 juni 2009 (hierna: brondocument D).
2.1.2. In het besluit heeft de staatssecretaris - voor zover thans van belang -, onder verwijzing naar voormelde BMA adviezen, het standpunt ingenomen dat de fysieke overdracht zal worden geregeld door de DT&V. Voor de uitzetting zal de DT&V contact opnemen met een psychiater in het land waarnaar de vreemdeling dient terug te keren. Met deze psychiater zullen afspraken worden gemaakt over de datum en wijze waarop de medische behandeling zal worden overgedragen. Indien aan de in de BMA adviezen gestelde vereisten is voldaan, wordt de vreemdeling overgebracht naar een uitzetcentrum, alwaar een vlucht zal worden aangevraagd en ten behoeve van de medische escorts alle benodigde informatie aan de Koninklijke Marechaussee zal worden verstuurd. Daarbij heeft de staatssecretaris gewezen op de ervaring van de DT&V met zaken, waarin de medische overdracht op deze wijze succesvol is geregeld en uitzetting heeft plaatsgevonden. Voorts heeft de staatssecretaris toegezegd dat de vreemdeling niet zal worden uitgezet, indien voormelde overdracht niet kan worden geregeld.
2.1.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 december 2010 in zaak nr. 201002688/1/V3; www.raadvanstate.nl), dient de minister zich reeds bij de beoordeling of artikel 64 van de Vw 2000 op een vreemdeling van toepassing is, ervan te vergewissen dat het mogelijk is dat bij de daadwerkelijke verwijdering van de desbetreffende vreemdeling aan de door het BMA aan de uitzetting verbonden vereisten wordt voldaan en dat niet kan uitstellen tot het moment waarop daadwerkelijk tot verwijdering wordt overgegaan. Voorts volgt uit deze uitspraak dat, indien de minister inzichtelijk heeft gemaakt met welke concreet bij naam genoemde behandelaars dan wel instellingen vóór uitzetting van de desbetreffende vreemdeling contact zal worden opgenomen teneinde aan het door het BMA gestelde vereiste van fysieke overdracht te voldoen en de minister tevens heeft toegezegd dat die vreemdeling niet zal worden uitgezet ingeval de fysieke overdracht niet kan worden geregeld, hij aan voormelde vergewisplicht heeft voldaan. Deze vergewisplicht strekt evenwel niet zover dat de fysieke overdracht reeds ten tijde van de totstandkoming van het betreffende besluit, voor zover dit feitelijk al mogelijk zou zijn geweest, geregeld en gegarandeerd dient te zijn.
2.1.4. Volgens het door het BMA gestelde overdrachtsvereiste moet de psychiater aan wie de vreemdeling bij aankomst op het vliegveld in het land van terugkeer dient te worden overgedragen, zijn verbonden aan een instelling voor geestelijke gezondheidszorg die klinische behandeling in zijn behandelrepertoire heeft. Uit brondocument A, onder antwoord 1, gelezen in samenhang met brondocument B, onder antwoord 1, kan worden afgeleid dat klinische behandeling van ptss in Armenië slechts beschikbaar is in 'Republic psychiatric hospital for neuroses and other border conditions', gevestigd in Kasakh. Klinische behandeling van acute geestelijke gezondheidsproblemen, zoals psychose en zelfmoordneigingen, is aldaar beschikbaar in 'Nork psychiatric hospital' en 'Avan Yerevan city dispensary', beide gevestigd in Yerevan. Voorts kan uit brondocument C, onder antwoord 2, gelezen in samenhang met brondocument D, onder antwoord 1, worden afgeleid dat klinische (vervolg)behandeling door een psychiater in Azerbeidzjan beschikbaar is in 'Republic Psychiatric Hospital of Ministery of Health', gevestigd in Baku.
Uit voormeld BMA advies van 15 september 2009 kan evenwel niet worden afgeleid of kan worden volstaan met een overdracht van de vreemdeling aan voormelde psychiater, gevestigd in Baku, dan wel dat hij een speciale behandeling van ptss nodig heeft en daarom moet worden overgedragen aan voornoemde instelling, gevestigd in Kasakh, dan wel dat overdracht aan voornoemde instellingen, gevestigd in Yerevan, noodzakelijk is. Gelet hierop heeft de staatssecretaris door in het besluit te volstaan met de mededeling dat de fysieke overdracht zal worden geregeld door de DT&V en deze dienst, om afspraken te maken over de datum en wijze van fysieke overdracht, contact zal opnemen met een psychiater in het land waarnaar de vreemdeling dient terug te keren, onvoldoende inzichtelijk gemaakt met welke van voornoemde instellingen de DT&V alsdan contact zal opnemen.
Hoewel de staatssecretaris ten tijde van het besluit nog niet behoefde te regelen en garanderen dat bij uitzetting van de vreemdeling aan voormeld overdrachtsvereiste wordt voldaan, heeft de rechtbank, gelet op het hiervoor overwogene, niettemin terecht overwogen dat de minister niet aan zijn vergewisplicht heeft voldaan. Derhalve is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat het besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb dient te worden vernietigd.
De grief faalt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.3. De minister, thans de minister voor Immigratie en Asiel, dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de minister voor Immigratie en Asiel tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. bepaalt dat van de minister voor Immigratie en Asiel griffierecht ten bedrage van € 448,00 (zegge: vierhonderdachtenveertig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter w.g. De Vink
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2011
154-636.
Verzonden: 31 mei 2011
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser