201008775/1/H3.
Datum uitspraak: 8 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 juli 2010 in zaak nr. 09/1436 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuid, voorheen stadsdeel Oud-Zuid.
Bij besluit van 11 april 2007 heeft het dagelijks bestuur geweigerd [appellant] een vergunning te verlenen voor het innemen van een ligplaats met de woonboot, brandmerk 12304 B G 2005, aan [locatie] te Amsterdam.
Bij besluit van 24 februari 2009 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 juli 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 september 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 5 oktober 2010.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 mei 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.G. Wieringa, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. G.A. Janssen en R.W. Tesselaar, beiden werkzaam bij het stadsdeel Zuid, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2.3.1, eerste lid, van de Verordening op de haven en het binnenwater 2006 (hierna: de verordening) is het verboden, zonder of in afwijking van een vergunning van het college (lees: het dagelijks bestuur) met een woonboot ligplaats in te nemen.
Ingevolge het tweede lid kan de vergunning worden geweigerd in het belang van de welstand, ordening, de veiligheid, het milieu en de vlotte en veilige doorvaart.
Voor de uitvoering van de verordening heeft het dagelijks bestuur het beleid woonboten stadsdeel Amsterdam Zuid (hierna: het beleid) vastgesteld. Paragraaf 4 van het beleid, voor zover thans van belang, vermeldt: "De maximaal toegestane afmetingen van woonboten zijn voor geheel Amsterdam vastgesteld in 1988 in de Richtlijnen bij vervanging van woonschepen. (…) In Zuid (…) worden ligplaatskavels vastgesteld, waarbinnen de vergunninghouder een aanspraak kan maken op het ruimtebeslag op het water. De vast te stellen kavels treft u aan in bijlage 4. De kavelgrenzen zijn volgens de volgende methodiek tot stand gekomen.
- Uitgangspunten zijn de huidige lengte- en breedtematen van het woonvaartuig, gemeten volgens het grootste beslag op het water (dus inclusief loopranden).
- De huidige maten mag men in ieder geval behouden. (…)
- De hoogte van de woonvaartuigen in dit gebied mag maximaal 5,5 meter bedragen, gemeten vanaf de waterlijn. (…)".
2.2. Het dagelijks bestuur heeft aan de in bezwaar gehandhaafde weigering tot verlening van de gevraagde ligplaatsvergunning ten grondslag gelegd dat [appellant]s woonboot groter is gebouwd dan in de hiervoor verleende vervangingsvergunning is toegestaan en de afmetingen van de boot van 19,09 meter lengte, 6,22 meter breedte en 5,51 meter hoogte, gemeten vanaf de waterlijn, de op de kavelkaart bij het beleid vermelde afmetingen van de betrokken ligplaatskavel van 18,896 meter lengte, 6,001 meter breedte en 5,50 meter hoogte, overschrijden.
2.3. [appellant] komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat het dagelijks bestuur de gevraagde ligplaatsvergunning in redelijkheid heeft kunnen weigeren. Hij betoogt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat paragraaf 4 van het beleid, waarin is vermeld dat bij het bepalen van de kavelgrenzen de huidige lengte- en breedtematen van het woonvaartuig als uitgangspunten zijn genomen en voorts dat de huidige maten in ieder geval mogen worden behouden, dient te prevaleren boven de kavelkaart, en dat de woonboot op grond daarvan een lengte van 19,20 meter mag hebben, omdat zijn oude woonboot die lengte had. Voorts heeft de rechtbank met het oordeel dat de woonboot inclusief de ondergeschikte, uitstekende delen 6.22 meter breed is, miskend dat bij het opmeten van de boot ten onrechte een aan de steiger verankerde en geen deel van de boot uitmakende afhoudband van 13 centimeter breed en een aan beide zijden van de boot bevestigde, verwijderbare stootrand van 4,5 centimeter breed zijn meegerekend, en dat de boot zonder die elementen 6 meter breed is, aldus [appellant]. Verder bestrijdt hij het oordeel van de rechtbank dat zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. Daartoe voert hij aan dat de door hem genoemde gevallen aan zijn situatie gelijk te stellen zijn. Ten slotte stelt hij dat de vaststelling van de rechtbank dat de nieuwe woonboot ook op basis van de onder het bestemmingsplan "Groengebied Schinkel" vastgestelde maten van de betrokken ligplaatskavel te breed moet worden geacht, onjuist is.
2.3.1. De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat het dagelijks bestuur ten tijde van belang bij de verlening van ligplaatsvergunningen voor woonboten in beginsel van de kavelkaart diende uit te gaan. Zij heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het dagelijks bestuur op [appellant]s vergunningaanvraag voor de nieuwe woonboot de overgangsmaatregel in paragraaf 4 van het beleid had dienen toe te passen. Gelet op de aard van deze maatregel ligt het in de rede dat deze niet op vervangende woonboten van toepassing is. Voorts heeft het dagelijks bestuur [appellant] op 16 augustus 2004 conform zijn aanvraag vergunning verleend voor het vervangen van de oude woonboot door een woonboot met afmetingen van 18,89 meter lengte, 5,90 meter breedte en 5,50 meter hoogte en dus binnen de afmetingen van de kavelkaart.
[appellant] heeft tegen dat besluit geen rechtsmiddelen aangewend, zodat dit in rechte onaantastbaar is geworden. Het dagelijks bestuur heeft zich derhalve in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat bij het verlenen van de ligplaatsvergunning de in de kavelkaart vermelde afmetingen evenzeer het uitgangspunt moesten zijn. Zoals het dagelijks bestuur met juistheid heeft gesteld, zijn ten tijde van belang de stootranden, als uitstekende onderdelen van de boot, terecht meegeteld, zodat ook indien de afhoudband niet was meegerekend, de breedte van de boot de in de kavelkaart vermelde afmeting van 6,001 meter overschreed.
2.3.2. De rechtbank heeft verder terecht geoordeeld dat het beroep van [appellant] op het gelijkheidsbeginsel in verband met de vergunningverlening voor de door hem genoemde andere ligplaatsen niet slaagt.
Zij heeft met juistheid overwogen dat het dagelijks bestuur zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de ligplaatsvergunning zoals verleend voor de boot aan de Hobbemakade 130 niet als een gelijk geval kan worden beschouwd, omdat het hier om een geheel andere locatie gaat, die valt onder andere regelgeving.
Voorts heeft het dagelijks bestuur onbestreden gesteld dat bij de woonboot op het adres Jachthavenweg 6B schimmelvorming, die verontreiniging van het oppervlaktewater kon veroorzaken, slechts door een wijziging van de dakconstructie en daarmee een overschrijding van de kavelmaten voorkomen kon worden en verder dat de woonboot aan het IJsbaanpad 74D zich in zodanig slechte staat bevond dat het voor het behoud van de boot noodzakelijk was deze in een betonnen bak te plaatsen, waarmee de kavelmaten werden overschreden. Evenmin wordt bestreden dat, zoals het dagelijks bestuur heeft gesteld, voor de woonboot aan de Jachthavenweg 10B de overschrijding van de kavelgrenzen is ontstaan als gevolg van noodzakelijke beslissingen die zijn genomen in verband met het oplossen van problemen die zich tijdens de realisatie van deze boot voordeden. [appellant] heeft niet gesteld dat dergelijke problemen zich bij de bouw van zijn woonboot hebben voorgedaan. De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de situatie bij zijn woonboot gelijk kan worden gesteld met die in voormelde gevallen. De enkele door hem aangevoerde omstandigheid dat in die gevallen de toegestane kavelmaten evenzeer zijn overschreden, is, gelet op de genoemde verschillen, onvoldoende voor het oordeel dat van gelijke situaties sprake is. Gelet op de verschillen, hebben deze gevallen in sterkere mate dan het voorliggende geval een bijzonder karakter. Daarom faalt het beroep op het gelijkheidsbeginsel.
De verleende ligplaatsvergunning voor het adres IJsbaanpad 62B is, naar het dagelijks bestuur heeft verklaard, achteraf gezien ten onrechte afgegeven. Het gelijkheidsbeginsel strekt niet zo ver dat het dagelijks bestuur op grond van dit eenmalige precedent gehouden is om in strijd met het beleid een ligplaatsvergunning aan [appellant] te verlenen. Het betoog faalt.
2.3.3. Gelet op al het vorenstaande heeft het dagelijks bestuur, vanwege het feit dat de woonboot van [appellant] groter is gebouwd dan in de vervangingsvergunning is toegestaan en de afmetingen van de boot die van de op de kavelkaart bij het beleid vermelde ligplaatskavel overschreden, in redelijkheid de gevraagde ligplaatsvergunning kunnen weigeren. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.4. De Afdeling begrijpt de aangevallen uitspraak aldus, dat de overweging van de rechtbank dat bij de huidige maatvoeringen van [appellant]s woonboot ook op grond van artikel 3.2 van het thans geldende bestemmingsplan "Groengebied Schinkel" geen ligplaatsvergunning aan hem verleend zal kunnen worden, louter ten overvloede is gegeven en derhalve niet bindend is. Immers dient bij de bestuursrechter de rechtmatigheid van het besluit op bezwaar te worden beoordeeld naar het recht dat ten tijde van het nemen van dat besluit gold. De inwerkingtreding van het bestemmingsplan op 27 augustus 2009 dateert van na het besluit op bezwaar van 24 februari 2009. Het bestemmingsplan kan daarom niet bij de beoordeling van dat besluit worden betrokken. Hetgeen [appellant] met betrekking tot deze overweging van de rechtbank aanvoert, kan reeds hierom niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Van der Smissen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2011