201011135/1/H1.
Datum uitspraak: 8 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Admiraliteit Holding B.V. (hierna: Admiraliteit Holding), gevestigd te Rotterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 14 oktober 2010 in zaak nr. 09/250 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar.
Bij besluit van 17 oktober 2007 heeft het college Admiraliteit Holding onder aanzegging van bestuursdwang gelast om binnen zes weken het enkelzijdig reclamebord met roterende reclametekst op het perceel Arcadialaan (aan Kooimeerplein) te verwijderen.
Bij besluit van 9 december 2008 heeft het college het door Admiraliteit Holding daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 oktober 2010, verzonden op 14 oktober 2010, heeft de rechtbank het door Admiraliteit Holding daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Admiraliteit Holding bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 november 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 20 december 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 mei 2011, waar Admiraliteit Holding, vertegenwoordigd door A.J. van Wonderen, bijgestaan door mr. P.G. Wemmers, advocaat te Alkmaar, en het college vertegenwoordigd door mr. J. van den Berg, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, voor zover hier van belang, is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning en is het verboden een bouwwerk, standplaats of een deel daarvan dat is gebouwd zonder of in afwijking van een bouwvergunning in stand te laten, tenzij voor dat bouwen op grond van artikel 43 geen bouwvergunning is of was vereist.
2.2. Voor het plaatsen van het reclamebord is een bouwvergunning vereist. Voor dit bouwwerk is geen bouwvergunning verleend. Anders dan Admiraliteit Holding heeft gesteld kan de in 1991 krachtens de Algemene plaatselijke verordening verleende ontheffing voor het hebben van twee reclame-uitingen niet als zodanig worden aangemerkt. De reclame-uiting maakt evenmin deel uit van de op 4 juni 2004 verleende bouwvergunning. Deze bouwvergunning heeft geen betrekking op de thans aan de orde zijnde reclame-uiting, doch uitsluitend op de zuil waaraan deze is toegevoegd. Voor het toevoegen van deze constructie aan het bestaande, met bouwvergunning gebouwde, bouwwerk is afzonderlijk bouwvergunning vereist. Derhalve is in strijd met artikel 40 van de Woningwet gehandeld, zodat het dagelijks bestuur ter zake handhavend kon optreden.
2.3. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4. Admiraliteit Holding betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen concreet zicht op legalisering bestaat. Zij voert aan dat het college het advies van de Stichting Welstandszorg Noord-Holland (hierna: welstandscommissie) van 29 september 2008 niet aan dit standpunt ten grondslag heeft mogen leggen.
2.4.1. Het college is niet bereid om medewerking te verlenen aan legalisering, omdat het reclamebord niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. In beginsel volstaat dit voor het oordeel dat geen concreet zich op legalisering bestaat. Er bestaan geen aanknopingspunten voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat het door het college ingenomen standpunt rechtens onhoudbaar is en de vereiste medewerking niet zal kunnen worden geweigerd. In het bijzonder behoefde de rechtbank geen aanleiding te zien voor het oordeel dat het college, in afwijking van het negatieve advies van de welstandscommissie tot het oordeel had moeten komen dat het bouwwerk voldeed aan redelijke eisen van welstand. Onder die omstandigheden is van een concreet zich op legalisering geen sprake. De rechtbank is terecht tot dit oordeel gekomen.
2.5. Admiraliteit Holding betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel dan wel met enig ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het evenredigheidsbeginsel en het verbod op willekeur heeft gehandeld. Zij voert daartoe aan dat de gemeente concessies geeft voor reclames op billboards, zogeheten A0-borden, abri's, europads en lichtmastreclames. Voorts voert zij aan dat zij erop mocht vertrouwen dat het college het reclamebord zou toestaan nu het reeds eerder vergunningen heeft verleend aan Admiraliteit Holding en in het verleden toezeggingen zijn gedaan dat alle medewerking zal worden verleend voor het verkrijgen van vergunningen voor het voeren van reclame-uitingen.
2.5.1. Het betoog faalt. De rechtbank heeft op goede gronden overwogen dat de door Admiraliteit Holding genoemde gevallen niet vergelijkbaar zijn, dan wel dat het college handhavend is opgetreden. Voorts betreffen de billboards, abri's en dergelijke plaatsen in de openbare ruimte waar volgens het gemeentelijk beleid reclame-uitingen worden geconcentreerd. Ten slotte heeft de rechtbank in de aangevoerde omstandigheden geen grond gezien voor het oordeel dat het college niet meer handhavend mocht optreden. Van concrete toezeggingen aan Admiraliteit Holding omtrent het verkrijgen van een vergunning is niet gebleken.
2.6. Admiraliteit Holding handhaaft voor het overige al hetgeen zij in bezwaar en in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank is hierop ingegaan en Admiraliteit Holding heeft in hoger beroep niet aangevoerd, waarom de desbetreffende overwegingen onjuist, dan wel onvolledig zijn. Er bestaat daarom in zoverre geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2011