ECLI:NL:RVS:2011:BQ7461

Raad van State

Datum uitspraak
8 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201010967/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een apotheker in bezwaar tegen herindelingsbesluiten van het CBG met betrekking tot NSAID's

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 8 juni 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een apotheker tegen de beslissing van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) om bepaalde Non-Steroidal Anti-Inflammatory Drugs (NSAID's) en acetylsalicylzuur bevattende geneesmiddelen een afleverstatus toe te kennen. De herindelingsbesluiten, genomen tussen 4 en 30 november 2009, hebben geleid tot een wijziging in de beschikbaarheid van deze geneesmiddelen, wat de apotheker als belanghebbende aangaf te raken.

De apotheker had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het CBG, maar dit bezwaar werd op 11 juni 2010 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank 's-Gravenhage bevestigde deze beslissing op 20 oktober 2010, waarop de apotheker hoger beroep instelde. Tijdens de zitting op 3 mei 2011 werd de zaak behandeld, waarbij de apotheker zijn standpunt verdedigde en het CBG werd vertegenwoordigd door een advocaat en medewerkers.

De Afdeling oordeelde dat de apotheker niet voldeed aan de criteria voor belanghebbende zoals gesteld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank had terecht geoordeeld dat de apotheker geen persoonlijk, rechtstreeks belang had bij de herindelingsbesluiten, aangezien zijn belang niet onderscheidend was ten opzichte van andere apothekers. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder aanleiding voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201010967/1/H3.
Datum uitspraak: 8 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 20 oktober 2010 in zaak nr. 10/4507 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college ter beoordeling van geneesmiddelen (hierna: het CBG).
1. Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten genomen in de periode tussen 4 en 30 november 2009, zoals bekendgemaakt in Strct. 2009, 20468 op 30 december 2009, heeft het CBG aan bepaalde Non-Steroidal Anti-Inflammatory Drugs (hierna: NSAID's) en acetylsalicylzuur bevattende geneesmiddelen de afleverstatus uitsluitend apotheek en drogist (UAD) dan wel algemeen verkrijgbaar (AV) toegekend (hierna: de herindelingsbesluiten).
Bij besluit van 11 juni 2010 heeft het CBG het door [appellant] tegen deze herindelingsbesluiten gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 20 oktober 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 november 2010, hoger beroep ingesteld.
Het CBG heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 mei 2011, waar [appellant], in persoon, en het CBG, vertegenwoordigd door mr. C. van Balen, advocaat te Den Haag, [secretaris] van het CBG, en mr. M.K. Polano, in dienst van het CBG, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 11 juni 2010 heeft het CBG het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard omdat [appellant] geen persoonlijk, rechtstreeks belang heeft bij de herindelingsbesluiten.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij geen belanghebbende is. Hij verwijst hiervoor naar een publicatie, waarmee hij zijn unieke positie binnen de beroepsgroep van apothekers markeert, en waarmee hij stelt zich voldoende te hebben onderscheiden. Voorts betoogt [appellant] dat apothekers een grote verantwoordelijkheid hebben en wijst hij op het gevaar van het gebruik van de geneesmiddelen in kwestie. Daarbij vraagt hij aandacht voor zijn positie als klokkenluider.
2.2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
De wetgever heeft deze eis gesteld ten einde te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
2.2.2. [appellant] staat in de hoedanigheid van apotheker ingeschreven in een register, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. De wettelijke indeling van de NSAID's en acetylsalicylzuur bevattende geneesmiddelen is voor alle apothekers van belang in het kader van de uitoefening van hun beroep. In zoverre gaat het om een belang dat [appellant] als apotheker deelt met alle andere apothekers. Om als belanghebbende bij de herindelingsbesluiten te kunnen worden aangemerkt dient hij zich evenwel te onderscheiden van andere apothekers. Het CBG heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat dit niet het geval is omdat [appellant] weliswaar door de herindelingsbesluiten wordt geraakt, maar dit nog niet betekent dat hij daarmee een individueel persoonlijk belang heeft. Dat hij in een wetenschappelijk tijdschrift over het gevaar van de geneesmiddelen in kwestie heeft gepubliceerd en, naar hij stelt, de positie van klokkenluider inneemt, betekent evenmin dat hij een voldoende persoonlijk belang heeft. De rechtbank heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat het CBG zich bij het besluit van 11 juni 2010 terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb is, en dat het CBG diens bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Aan bespreking van de overige door [appellant] aangevoerde gronden komt de Afdeling niet toe.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. De Leeuw-van Zanten
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2011
97-671.