ECLI:NL:RVS:2011:BQ7455

Raad van State

Datum uitspraak
8 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201009152/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschadevergoeding en bestemmingsplanwijzigingen in de gemeente Zuidplas

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin de afwijzing van een verzoek om planschadevergoeding door de raad van de gemeente Zuidplas werd behandeld. Het verzoek van [appellant sub 1] om vergoeding van planschade werd afgewezen door de raad op 13 december 2005, en dit besluit werd later door de raad opnieuw bevestigd op 24 maart 2009. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellant sub 1] gedeeltelijk gegrond, maar de raad ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 10 mei 2011 behandeld. De appellant, [appellant sub 1], stelde dat hij schade had geleden door de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Oud Verlaat" op 24 juli 2002, dat leidde tot een waardevermindering van zijn percelen. De raad van de gemeente Zuidplas voerde aan dat de planologische wijzigingen voorzienbaar waren en dat [appellant sub 1] de voorheen bestaande bouwmogelijkheden niet tijdig had benut.

De Afdeling oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de raad niet had mogen stellen dat de planologische wijzigingen voorzienbaar waren. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze het beroep van [appellant sub 1] gedeeltelijk gegrond had verklaard en verklaarde het beroep ongegrond. De Afdeling bevestigde dat schade die voortvloeit uit gewekte verwachtingen niet voor vergoeding in aanmerking komt op grond van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 juni 2011.

Uitspraak

201009152/1/H2.
Datum uitspraak: 8 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te Zevenhuizen, gemeente Zuidplas,
2. de raad van de gemeente Zuidplas, voorheen gemeente
Zevenhuizen-Moerkapelle,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 18 augustus 2010 in zaak nr. 09/2906 in het geding tussen:
[appellant sub 1]
en
de raad van de gemeente Zuidplas.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 december 2005 heeft de raad van de gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle een verzoek van [appellant sub 1] om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 24 maart 2009 heeft de raad van de gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar wederom ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 augustus 2010, verzonden op 23 augustus 2010, heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, voor zover dit is gericht tegen de afwijzing van planschade voor perceel C, het besluit van 24 maart 2009 in zoverre vernietigd en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 september 2010, en de raad van de gemeente Zuidplas (hierna: de raad) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 september 2010, hoger beroepen ingesteld. De raad heeft de gronden van het hoger beroep aangevuld bij brief van 14 oktober 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 mei 2011, waar [appellant sub 1], in persoon en bijgestaan door H. Schouten, en de raad, vertegenwoordigd door V.G. Soentpiet, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. [appellant sub 1] heeft verzocht om vergoeding van de schade die hij stelt te lijden in de vorm van waardevermindering van zijn percelen met opstallen, kadastraal bekend gemeente Zevenhuizen, sectie D, nummers 1460 (hierna: perceel A), 1461 (hierna: perceel B), 1569 (hierna: perceel C) en 1475 (hierna: perceel D) als gevolg van de inwerkingtreding op 24 juli 2002 van het bestemmingsplan "Oud Verlaat". [appellant sub 1] is sinds 13 februari 1978 eigenaar van perceel A en sinds 6 december 1995 enig eigenaar van percelen B, C en D. Het bestemmingsplan "Oud Verlaat" kent aan de gronden van percelen A en B de bestemming "Agrarische doeleinden" toe en aan de gronden van percelen C en D de bestemming "Extensieve recreatie en natuur (RN)".
2.2.1. Voorheen gold ter plaatse het op 10 april 1975 door de raad van de gemeente vastgestelde bestemmingsplan "Zevenhuizerplas", dat aan de gronden van percelen A en B de bestemming "Eensgezinshuizen (E)" en aan de gronden van percelen C en D de bestemming "Dagrecreatie (Rd)" toekende.
2.2.2. Bij uitspraak van 6 augustus 2008, zaak nr.
200708329/1, heeft de Afdeling, voor zover hier van belang, een eerder besluit van 19 december 2006 op het door [appellant sub 1] gemaakte bezwaar vernietigd.
2.2.3. Bij besluit van 24 maart 2009 heeft de raad, opnieuw beslissend op het door [appellant sub 1] gemaakte bezwaar, met verwijzing naar onder meer een rapport van de stichting Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken van 25 september 2008, de afwijzing van het verzoek gehandhaafd. De raad stelt zich op het standpunt dat de planologische wijzigingen voorzienbaar waren op grond van de voorontwerpen uit 1995 en 1999 van het bestemmingsplan "Oud Verlaat". [appellant sub 1] heeft nagelaten de voorheen bestaande bouwmogelijkheden tijdig te benutten en aldus het risico van de nadelige planologische wijzigingen aanvaard, aldus de raad.
2.3. Niet in geschil is dat [appellant sub 1] door de planologische wijzigingen in een nadeliger situatie is komen te verkeren. Hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd met betrekking tot het nadeel van de planologische wijzigingen behoeft daarom geen bespreking.
2.4. [appellant sub 1] voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat de raad in het besluit van 24 maart 2009 ten onrechte aan hem heeft tegengeworpen dat de planologische wijzigingen voorzienbaar waren, nu de Afdeling daarover in haar uitspraak van 6 augustus 2008 reeds een oordeel heeft gegeven.
2.4.1. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 6 augustus 2008, voor zover thans van belang, overwogen dat het dossier slechts een verslag bevat van de voorlichtings- en inspraakavond die op 25 oktober 1995 is gehouden over het voorontwerp van het bestemmingsplan "Oud Verlaat", dat de raad dit voorontwerp desgevraagd niet heeft kunnen overleggen en dat ter zitting van de zijde van de raad is erkend dat onduidelijk is in welke bestemmingen dit voorontwerp voor de gronden van [appellant sub 1] voorzag. Gelet daarop heeft de raad zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de planologische verslechtering voor de percelen A, B, C en D op grond van het voorontwerp uit 1995 reeds voor [appellant sub 1] voorzienbaar was, aldus de Afdeling in voormelde uitspraak.
Nu de Afdeling geen inhoudelijk oordeel over de voorzienbaarheid heeft gegeven, stond de uitspraak er niet aan in de weg dat de raad zich bij een nieuw te nemen besluit op het standpunt kon stellen dat de planologische wijzigingen voorzienbaar waren op grond van de voorontwerpen uit 1995 en 1999.
Het betoog faalt.
2.5. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het vervallen van de bouwmogelijkheden voor woningen op percelen A en B niet voorzienbaar was, nu volgens een verslag van een gehouden voorlichting- en inspraakavond op 25 oktober 1995 de mogelijkheid zou bestaan om bij bedrijfsbeëindiging de opstallen te slopen en het totale bouwvolume als woonhuis terug te bouwen.
2.5.1. Het voorontwerp van het bestemmingsplan "Oud Verlaat" heeft van 12 oktober 1995 tot en met 8 november 1995 ter inzage gelegen. Op 25 oktober 1995 is er een inspraakavond geweest. Dit voorontwerp was derhalve kenbaar voor [appellant sub 1].
De Afdeling heeft ter zitting vastgesteld dat op de plankaart van dit voorontwerp voor percelen A en B een bestemming "Agrarisch bedrijf" was opgenomen.
2.5.2. Een geactualiseerde versie van voormeld voorontwerp heeft ter inzage gelegen van 11 oktober 1999 tot en met 5 november 1999. Voorts heeft een voorlichtingsbijeenkomst plaatsgevonden op 19 oktober 1999. Ook dit voorontwerp was derhalve kenbaar voor [appellant sub 1].
De Afdeling heeft ter zitting vastgesteld dat op de plankaart van dit voorontwerp voor percelen A en B een bestemming "Agrarische doeleinden (A)" was opgenomen.
2.5.3. Op grond van de plankaarten van deze voorontwerpen was, ook zonder kennisneming van de bijbehorende planvoorschriften, voldoende duidelijk dat de voorheen op percelen A en B bestaande gebruiks- en bouwmogelijkheden voor "Eensgezinshuizen (E)" zouden kunnen komen te vervallen ten behoeve van een agrarische bestemming.
De stelling [appellant sub 1] dat volgens een gedane mededeling op de voorlichting- en inspraakavond op 25 oktober 1995 de mogelijkheid zou blijven bestaan om bij bedrijfsbeëindiging de opstallen te slopen en het totale bouwvolume als woonhuis terug te bouwen, laat onverlet dat [appellant sub 1] met het vervallen van de voorheen bestaande gebruiks- en bouwmogelijkheden op percelen A en B rekening diende te blijven houden.
De rechtbank heeft in het betoog van [appellant sub 1] terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de raad deze voorontwerpen ten onrechte heeft aangemerkt als concrete beleidsvoornemens op grond waarvan rekening moest worden houden met de kans dat de planologische situatie van percelen A en B in voor hem nadelige zin zou kunnen veranderen.
Het betoog faalt.
2.6. [appellant sub 1] voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat de raad ten onrechte aan hem heeft tegengeworpen dat hij heeft nagelaten de voorheen bestaande bouwmogelijkheden op perceel A tijdig te benutten. Hij stelt op grond van een op 5 december 1995 gesloten overeenkomst verplicht te zijn om zijn moeder gedurende haar gehele leven het recht van gebruik en bewoning van de woning op perceel A te geven en dat hij daarom de nog bestaande bouwmogelijkheden niet kon benutten.
2.6.1. [appellant sub 1] heeft de overeenkomst gesloten nadat de planologische wijzigingen op perceel A voorzienbaar waren. Voor zover deze overeenkomst al als een belemmering zou moeten worden gezien om de nog bestaande bouwmogelijkheden te kunnen benutten, komt dit reeds daarom voor rekening van [appellant sub 1].
Het betoog faalt.
2.7. Hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd met betrekking tot de juistheid van de weergave door de rechtbank van bestemmingsplanprocedures, is niet gericht tegen een dragende overweging en kan daarom niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.
2.8. Hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd met betrekking tot handhavingprocedures op perceel C kan in de onderhavige planschadeprocedure niet aan de orde komen.
2.9. Het hoger beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
2.10. De raad betoogt dat de rechtbank het besluit van 24 maart 2009 ten onrechte heeft vernietigd, in zoverre het betrekking heeft op de afwijzing van het verzoek om planschade voor perceel C. De raad bestrijdt de overweging van de rechtbank dat, nu een deel van perceel C op de plankaart van het voorontwerp uit 1995 van bestemmingsplan "Oud Verlaat" was aangewezen voor woningbouw, [appellant sub 1] tot 2001 geen rekening hoefde te houden met de kans dat de planologische situatie op dat perceel in voor hem nadelige zin zou veranderen.
2.10.1. De Afdeling heeft ter zitting vastgesteld dat op de plankaart van het voorontwerp uit 1995 voor perceel C grotendeels een bestemming "Natuurgebied met Agrarisch gebruik (NG)" was opgenomen en voor een klein deel een bestemming "Wonen (W)".
Voorts was op de plankaart van het voorontwerp uit 1999 voor perceel C grotendeels een bestemming "Extensieve recreatie en natuur (RN)" opgenomen en voor een klein deel een bestemming "Woondoeleinden (W)".
2.10.2. De raad voert terecht aan dat op grond van voormelde voorontwerpen voor [appellant sub 1] voldoende duidelijk was dat de voorheen bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden voor "Dagrecreatie (Rd)" op perceel C zouden kunnen komen te vervallen. De omstandigheid dat in de voorontwerpen wel, en in het uiteindelijk vastgestelde bestemmingsplan geen bestemming voor woondoeleinden voor dit perceel is opgenomen, maar louter een bestemming "Extensieve recreatie en natuur (RN)", kan dat niet anders maken. De rechtbank heeft dat niet onderkend.
Het betoog slaagt.
2.11. Het hoger beroep van de raad is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover het door [appellant sub 1] ingestelde beroep gedeeltelijk gegrond is verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [appellant sub 1] ingestelde beroep tegen het besluit van 24 maart 2009 ook in zoverre ongegrond verklaren. De Afdeling neemt daarbij nog in aanmerking dat, voor zover [appellant sub 1] stelt schade te lijden als gevolg van de door de voorontwerpen gewekte verwachting dat ook perceel C deels zou worden aangewezen voor woningbouw, het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat dergelijke schade niet in aanmerking komt voor vergoeding op grond van artikel 49 WRO. Niet kan worden gesteld dat schade die voortvloeit uit gewekte verwachtingen is geleden ten gevolge van bepalingen van een bestemmingsplan.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van de raad van de gemeente Zuidplas gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 18 augustus 2010 in zaak nr. 09/2906, voor zover daarbij het door [appellant sub 1] ingestelde beroep gedeeltelijk gegrond is verklaard;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ook in zoverre ongegrond;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Larsson-van Reijsen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2011
344.