201100118/1/R2.
Datum uitspraak: 8 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], beiden wonend te Harfsen, gemeente Lochem,
2. [appellant sub 2], wonend te Harfsen, gemeente Lochem,
3. [appellant sub 3], wonend te Harfsen, gemeente Lochem,
de raad van de gemeente Lochem,
verweerder.
Bij besluit van 11 oktober 2010, kenmerk 2010-007123, heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie 1 en locatie 2] Harfsen" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 januari 2011, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 januari 2011, en [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 januari 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [belanghebbende], eigenaar van het perceel [locatie 1 en locatie 2], hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 april 2011, waar
[appellanten sub 1], bijgestaan door mr. M.M.H. van Kuijk, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, [appellant sub 2] en [appellant sub 3], bijgestaan door mr. C.M.H. Cohen, werkzaam bij Accon AVM bedrijfsadvies, en de raad, vertegenwoordigd door ing. J.A.J. Hoefnagels en ing. A. de Bert, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [belanghebbende] als partij gehoord.
2.1. Het beroep van [appellanten sub 1] voor zover dit is ingesteld door [appellant sub 1 A], steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
Ingevolge de artikelen 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de
Wet ruimtelijke ordening en artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze bij de raad naar voren heeft gebracht. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Deze omstandigheid doet zich niet voor.
Het beroep van [appellanten sub 1] voor zover ingediend door [appellant sub 1 A] is derhalve niet-ontvankelijk.
2.2. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] voeren aan dat bij de terinzagelegging van het ontwerpplan niet alle voor het besluit van belang zijnde stukken ter inzage zijn gelegd. In dit kader wijzen zij op een brief van 12 april 2005 waarin het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) instemt met de in het plan voorgenomen functiewijziging, inclusief de toevoeging van twee woningen, voor het perceel [locatie 1 en locatie 2].
2.2.1. Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage. De brief waar [appellant sub 2] en [appellant sub 3] op wijzen is niet aan te merken als een stuk dat redelijkerwijs nodig is voor een beoordeling van het ontwerp als bedoeld in artikel 3:11 van de Awb. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de inhoud van de brief in de plantoelichting is opgenomen en [appellant sub 2] en [appellant sub 3] derhalve kennis hiervan hebben kunnen nemen. Dit betoog faalt.
2.3. Het plan voorziet, door toepassing van het beleid inzake functieverandering van vrijkomende agrarische bebouwing, in vier woningen op het perceel [locatie 1 en locatie 2] waar voorheen een pluimveehouderij was gevestigd. Het plan maakt de bouw van twee nieuwe woningen en de herbouw van één woning mogelijk. Daarnaast blijft één voormalige bedrijfswoning behouden. Het plangebied is gesitueerd in het buitengebied van de gemeente Lochem ten zuidwesten van de kern Harfsen.
2.4. [appellant sub 1 B], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] (hierna: [appellant sub 1] en anderen) hebben de beroepsgronden, dat het plan leidt tot een beperking in hun bedrijfsvoering en een aantasting van de uitbreidingsmogelijkheden van hun agrarische bedrijven, ter zitting ingetrokken.
2.5. [appellant sub 1] en anderen betogen dat het plan in strijd is met het provinciaal ruimtelijk beleid zoals neergelegd in het Streekplan Gelderland 2005 (hierna: het streekplan) en gemeentelijk beleid zoals neergelegd in het beleidskader functieverandering van vrijkomende agrarische gebouwen "Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies" (hierna: het beleidskader functieverandering). Hiertoe voeren zij aan dat de bebouwing in het plan slechts voor 35 procent wordt gereduceerd, terwijl in het streekplan en het gemeentelijk beleid wordt uitgegaan van een reductie van ten minste 50 procent. Voorts voeren zij aan dat de raad ten onrechte betekenis heeft toegekend aan een brief van het college uit 2005, waarin het college instemt met de voorgestane ontwikkeling, omdat de brief reeds zes jaar oud is. Ten slotte betoogt [appellant sub 1] dat, in strijd met een eerder standpunt van de raad, de twee nieuwe woningen ten onrechte niet zullen worden gebouwd op de locatie waar voorheen een oude witte schuur stond. De bouw van voormelde woningen op deze locatie brengt een onevenredige beperking van zijn uitzicht met zich, volgens [appellant sub 1].
2.5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan niet voldoet aan de minimale reductie van 50 procent, omdat de plannen voor de voorziene ontwikkeling tot stand zijn gekomen voordat het beleid inzake functieverandering van vrijkomende agrarische bebouwing in het streekplan en het gemeentelijk beleid is opgenomen. De raad acht de afwijking hiervan aanvaardbaar vanwege de voorgeschiedenis van het plan, de forse versterking van het omringende landschap en de brief van het college waarin hij instemt met de voorziene ontwikkeling. Volgens de raad wordt door de in het plan opgenomen situering van de woningen aangesloten bij de landschapskenmerken. Met de voorgenomen situering van de bebouwing wordt getracht een nieuwe erfstructuur te creëren, waarbij de twee bestaande woningen en de twee nieuwe woningen zijn samengebracht en een visuele relatie ontstaat tussen voormelde woningen, aldus de raad.
Ten slotte stelt de raad zich op het standpunt dat het fysiek onmogelijk en onwenselijk is de woningen op de locatie van de oude witte schuur te bouwen gelet op de beperkte omvang van de oude witte schuur en de ligging daarvan onder oude laanbomen.
2.5.2. In de plantoelichting is vermeld dat de oppervlakte van de bebouwing van het voormalige agrarische bedrijf 1120 m2 bedraagt. Op grond van het plan zijn vier woningen toegestaan met een gezamenlijke oppervlakte van 735 m².
In het beleidskader functieverandering is vermeld dat functieverandering uitsluitend wordt toegestaan wanneer dit een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de omgeving. Ontwikkelingen dienen te worden afgestemd op de ter plaatse kenmerkende landschapstypen, waarbij het behouden van de erfstructuur een belangrijk uitgangspunt is.
2.5.3. Voor zover [appellant sub 1] en anderen betogen dat het plan in strijd is met het streekplan, overweegt de Afdeling het volgende.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan is de raad niet gebonden aan het provinciaal beleid zoals neergelegd in het streekplan. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. Nu de raad expliciet aandacht heeft besteed aan het beleid en gemotiveerd heeft aangegeven waarom hij de voorziene ontwikkeling in afwijking hiervan aanvaardbaar acht, is niet aannemelijk gemaakt dat geen rekening is gehouden met bedoeld beleid. Voorts is niet gebleken dat het in de brief vervatte standpunt van het college dermate is verouderd dat de raad hier geen betekenis aan heeft mogen toekennen. Het betoog faalt.
2.5.4. Voor zover [appellant sub 1] en anderen betogen dat het plan in strijd is met het gemeentelijk beleid, overweegt de Afdeling het volgende.
Niet is in geschil dat de ontwikkeling waarin het plan voorziet niet in overeenstemming is met het gevoerde gemeentelijke beleid. Indien de raad desondanks het plan dat in bedoelde ontwikkeling voorziet wil vaststellen, dient hij deugdelijk te motiveren waarom hij in dit geval van het beleid wil afwijken. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de Afdeling gebleken dat de raad weloverwogen tot afwijking van dit beleid heeft besloten. Daarbij heeft de raad onder meer belang mogen toekennen aan de omstandigheden van het geval en de versterking van het landschap door de voorziene ontwikkeling. Voorts heeft de raad mede belang mogen toekennen aan de brief van het college, nu deze brief ziet op de voorziene ontwikkeling en daarin wordt ingestemd met een reductie van minder dan 50% van de bebouwing. Dit betoog faalt.
Evenzeer faalt het betoog van [appellant sub 1] betreffende de locatie van de twee nieuwe woningen. Voor zover sprake is van een afwijking van een eerder standpunt van de raad, acht de Afdeling deze afwijking deugdelijk onderbouwd door de stelling dat het fysiek onmogelijk en onwenselijk is de woningen op de locatie van de oude witte schuur te bouwen. Dit is door [appellant sub 1] niet bestreden.
Voor zover [appellant sub 1] betoogt door de situering van de woningen onevenredig te worden beperkt in zijn uitzicht, overweegt de Afdeling dat niet aannemelijk is dat de situering van de woningen op de locatie van de oude witte schuur zijn uitzicht in mindere mate zou beperken. Dit betoog faalt eveneens.
2.6. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat ter plaatse van de in het plan voorziene woningen geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd in verband met geur- en lichthinder ten gevolge van hun agrarische bedrijven. Volgens [appellant sub 2] en [appellant sub 3] heeft de raad dit aspect ten onrechte niet onderzocht.
2.6.1. Uit de stukken, waaronder de plantoelichting, en het verhandelde ter zitting is voldoende gebleken dat de raad heeft bezien of ter plaatse van de in het plan voorziene woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd. De raad heeft daarbij betrokken de aard van de agrarische bedrijven, de afstand daarvan tot de voorziene woningen en de omstandigheid dat de woningen zijn gelegen in het buitengebied.
Gelet hierop hebben [appellant sub 2] en [appellant sub 3] niet aannemelijk gemaakt dat in dit verband onvoldoende onderzoek heeft plaatsgevonden. Evenmin hebben zij aannemelijk gemaakt dat de raad zich op grond van het vorenstaande niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat ter plaatse van de voorziene woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd. De enkele vrees van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] dat door hun agrarische bedrijven geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd is onvoldoende daartoe. Het betoog faalt.
2.7. [appellant sub 1] en anderen betogen dat de raad het amendement van 11 oktober 2010 onjuist heeft verwerkt in het plan. Hiertoe voeren zij aan dat uit het amendement volgt dat de meest westelijk gelegen nieuwe woning op tien meter van de Reeverweg (hierna: de weg) moet worden gebouwd, terwijl bij de vaststelling van het plan het bouwvlak op tien meter van de weg is gesitueerd, waardoor de woning ook op meer dan tien meter van de weg kan worden gebouwd. [appellant sub 1] en anderen stellen dat mede hierdoor geen draagvlak bestaat onder buurtbewoners voor het plan, terwijl dit een voorwaarde is voor de vaststelling ervan.
2.7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het amendement op correcte wijze is verwerkt in het plan, nu het bouwvlak van de meest westelijk gelegen nieuwe woning bij de vaststelling van het plan in de verbeelding is verplaatst tot op tien meter van de weg.
2.7.2. In de motivering van het amendement is vermeld dat de situering van het bouwvlak op twintig meter van de weg leidt tot aantasting van de kwaliteit van het landschap ter plaatse en dat hierdoor te zeer wordt afgeweken van de één-erfgedachte. Onder meer gelet daarop wordt bij amendement besloten dat de positie van de meest westelijk gelegen nieuwe woning bij de vaststelling van het plan in de verbeelding dient te worden verplaatst tot op tien meter van de weg.
2.7.3. Uit het amendement en de motivering daarvan blijkt dat is beoogd mogelijk te maken dat de woning op tien meter van de weg kan worden gebouwd,waartoe het bouwvlak dient te worden verplaatst. Nu de afstand van het bouwvlak tot de weg in de verbeelding tien meter bedraagt, en de woning derhalve op tien meter van de weg kan worden gebouwd, bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het amendement op correcte wijze is verwerkt in het plan. Dit betoogt faalt. Voor zover [appellant sub 1] en anderen betogen dat geen draagvlak bestaat voor het plan, overweegt de Afdeling het volgende. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat bij een deel van het gemeentebestuur de wens leefde dat onder buurtbewoners draagvlak zou bestaan voor het plan en dat de raad heeft getracht het beoogde draagvlak te creëren. De Afdeling ziet in de omstandigheid dat de directe buren zich niet in het plan kunnen vinden, geen grond voor het oordeel dat het plan niet had mogen worden vastgesteld. Dit betoog faalt evenzeer.
2.8. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat onvoldoende onderzoek heeft plaatsgevonden naar de in het plangebied aanwezige flora en fauna. In dit kader wijzen zij erop dat het standpunt dat de omgeving van het perceel voldoende broedgelegenheid biedt voor wilde duiven niet door een deskundige is onderbouwd.
2.8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat voldoende onderzoek is verricht naar de in het plangebied voorkomende natuurwaarden.
2.8.2. Ten behoeve van het plan is onderzoek verricht naar de effecten ervan op beschermde natuurwaarden. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het rapport "Quickscan Flora- en faunawet [locatie 1] te Harfsen" van maart 2010 van Ecologisch Adviesbureau Mulder. Hierin is vermeld dat ten gevolge van het plan wilde duiven een traditionele nestplaats wordt ontnomen, maar de omgeving voldoende broedgelegenheid biedt. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het onderzoek gebreken dan wel leemten in kennis vertoont en dat de raad zich derhalve niet in redelijkheid op dit rapport heeft mogen baseren. Het betoog faalt.
2.9. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat de bouw van de twee nieuwe woningen leidt tot aantasting van in het plangebied aanwezige archeologische waarden. In dit kader wijzen zij erop dat het plangebied in het verleden niet is ontgrond of omgezet en de BC-horizont nog gedeeltelijk aanwezig is.
2.9.1. Volgens de raad behoeft voor de aantasting van archeologische waarden niet te worden gevreesd. In dit kader wijst de raad op het uitgevoerde archeologisch vooronderzoek.
2.9.2. Door RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. is in maart 2010 een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "[locatie 1] te Harfsen, gemeente Lochem; archeologisch vooronderzoek: bureauonderzoek en veldinspectie". Hierin wordt geconcludeerd dat door de bouw van de twee woningen waarschijnlijk geen archeologische resten zullen worden verstoord. Hoewel het gebied in het verleden niet is ontgrond of omgezet en de BC-horizont gedeeltelijk nog aanwezig is, valt door de natheid van het gebied niet te verwachten dat het vroeger bewoond werd. Voorts wordt op basis van de resultaten van het onderzoek geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen.
2.9.3. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het onderzoek gebreken dan wel leemten in kennis vertoont en dat de raad zich derhalve niet in redelijkheid op dit rapport heeft mogen baseren. Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bouw van twee nieuwe woningen op het perceel [locatie 1 en locatie 2] niet zal leiden tot aantasting van archeologische waarden. Het betoog faalt.
2.10. [appellant sub 1] en anderen betogen dat het plan niet uitvoerbaar is omdat de ontsluiting van de twee nieuwe woningen op het perceel [locatie 1 en locatie 2] niet kan worden gerealiseerd. Hiertoe voeren zij aan dat ten behoeve van voornoemde woningen geen erfdienstbaarheden bestaan voor ontsluiting over de percelen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en dat de bestaande erfdienstbaarheden niet mogen worden verzwaard.
2.10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de twee nieuwe woningen op het perceel [locatie 1 en locatie 2] met gebruikmaking van de bestaande erfdienstbaarheid van [belanghebbende] kunnen uitwegen over het perceel van [appellant sub 2]. Voorts stelt hij dat uit de notariële akte blijkt dat die erfdienstbaarheid daarvoor niet hoeft te worden verzwaard. Tevens kunnen de percelen volgens de raad worden ontsloten door middel van een nieuwe ontsluiting op de Schepersweg, nu de vader van [appellant sub 1] heeft aangegeven medewerking hieraan te verlenen.
2.10.2. Niet is in geschil dat de bestaande woning op het perceel [locatie 1 en locatie 2] reeds lange tijd met gebruikmaking van een erfdienstbaarheid wordt ontsloten over het perceel van [appellant sub 2]. [appellant sub 1] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de ontsluiting van de twee nieuwe woningen op het voornoemde perceel niet met gebruikmaking van diezelfde erfdienstbaarheid kan worden gerealiseerd. Voorts is niet uitgesloten dat de nieuwe woningen kunnen worden ontsloten door middel van een nieuwe ontsluiting op de Schepersweg. In dit verband is van belang dat de raad ter zitting heeft verklaard dat een nieuwe ontsluiting op de Schepersweg niet zal leiden tot een verkeersonveilige situatie. Gelet op het vorenstaande is er geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de ontsluiting van de twee nieuwe woningen niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Het betoog faalt.
2.11. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
De beroepen zijn ongegrond.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellanten sub 1] niet-ontvankelijk voor zover het is ingesteld door [appellant sub 1 A];
II. verklaart de beroepen, voor het overige, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Vogel-Carprieaux
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2011