201012017/1/R2.
Datum uitspraak: 8 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te IJzerlo, gemeente Aalten,
de raad van de gemeente Aalten,
verweerder.
Bij besluit van 19 oktober 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Kern IJzerlo 2010" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 december 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 april 2011, waar de raad, vertegenwoordigd door ing. I.J. van der Hoogte, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Tevens is daar gehoord [belanghebbende], vertegenwoordigd door [eigenaar] en [directeur] van het bedrijf.
2.1. Met het plan wordt onder meer beoogd de uitbreiding van [belanghebbende] mogelijk te maken door verruiming van het bouwblok. De voorgenomen uitbreiding bestaat uit de bouw van een productie- en opslaghal aan de achterzijde van het bedrijf.
[belanghebbende] is gevestigd op het perceel [locatie] aan de rand van de kern IJzerlo.
2.2. [appellant] en anderen betogen dat het plan leidt tot een verkeersonveilige situatie nu door de uitbreiding van [belanghebbende] het verkeer zal toenemen. Volgens [appellant] en anderen heeft er onvoldoende onderzoek plaatsgevonden naar de verkeerssituatie.
Verder voeren zij aan dat de verplaatsing van de productie van de achterzijde naar de voorzijde van het bedrijf zal leiden tot geluidsoverlast.
Ten slotte betogen [appellant] en anderen dat ten onrechte niet is opgenomen in de plantoelichting dat [belanghebbende] behoort tot een hogere milieucategorie dan de maximaal in het plan toegestane milieucategorie en dat onvoldoende inzichtelijk is gemaakt waarom de raad dit ter plaatse aanvaardbaar acht.
2.3. In de verbeelding is weergegeven dat aan het perceel waar [belanghebbende] is gevestigd de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf-machinefabriek" zijn toegekend.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder a, van de planregels, voor zover thans van belang, zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor doeleinden van handel en bedrijf waaronder uitsluitend bedrijven worden verstaan die behoren tot categorie 1 of 2 van de bij het plan behorende "Staat van bedrijfsactiviteiten", alsmede een machinefabriek ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf-machinefabriek".
Ingevolge artikel 4, lid 4.3, aanhef en onder c, van de planregels, kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van de verkeersveiligheid.
2.3.1. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de bestaande verkeerssituatie bij [belanghebbende] en de mogelijke gevolgen van een uitbreiding van het bedrijf zijn bezien. Voorts is gebleken dat het aantal verkeersbewegingen ten gevolge van de uitbreiding van [belanghebbende] zal toenemen. De raad stelt zich op het standpunt dat deze toename niet tot een verkeersonveilige situatie zal leiden gelet op te nemen maatregelen betreffende de verkeersafwikkeling op en nabij het perceel van het bedrijf. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Daarbij acht de Afdeling van belang dat in de verbeelding een tweede ontsluiting van het perceel is opgenomen, namens [belanghebbende] ter zitting is verklaard dat de maatregelen betreffende de verkeersafwikkeling zullen worden uitgevoerd en indien noodzakelijk ingevolge artikel 4, lid 4.3, aanhef en onder c, van de planregels door het college van burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen worden gesteld aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van de verkeersveiligheid ter plaatse. Door [appellant] en anderen is niet aannemelijk gemaakt dat de voorgestelde maatregelen niet afdoende zullen zijn. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat onvoldoende onderzoek heeft plaatsgevonden naar de verkeerssituatie. Het betoog faalt.
2.3.2. Ten behoeve van de uitbreiding van [belanghebbende] is akoestisch onderzoek verricht. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het rapport onder de naam van de werkmaatschappij van [belanghebbende] "Akoestisch onderzoek [machinefabriek] te Aalten-IJzerlo" (hierna: het rapport) van 7 december 2009 van Adviesburo Vanderboom. In het rapport is vermeld dat het bedrijf niet beschikt over dominante geluidbronnen met een hoge geluidemissie. Voorts is in het rapport vermeld dat de uitbreiding niet leidt tot een waarneembare toename van de geluidbelasting op de omgeving. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat het rapport gebreken dan wel leemten in kennis vertoont op grond waarvan de raad zich niet op het rapport heeft mogen baseren. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de voorziene uitbreiding, zelfs indien de productie naar de voorzijde van het bedrijf wordt verplaatst, niet zal leiden tot geluidsoverlast. Het betoog faalt.
2.3.3. In de plantoelichting is vermeld dat nu ingevolge de planregels zoals weergegeven in overweging 2.3, uitsluitend bedrijven zijn toegestaan die behoren tot milieucategorie 1 of 2, aan bestaande bedrijven met een hogere milieucategorie in de verbeelding een specifieke aanduiding is toegekend. Derhalve is aan het perceel van [belanghebbende], een bedrijf dat behoort tot milieucategorie 4.1, in de verbeelding de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf-machinefabriek" toegekend. Voorts is daarin vermeld dat wat betreft geluid, na het treffen van beperkte maatregelen, een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd voor omliggende woningen en dat de overige aspecten, zoals geur en stof, eveneens geen belemmeringen vormen. Gelet op het vorenstaande mist het betoog dat in de plantoelichting niet is opgenomen dat het bedrijf behoort tot een hogere milieucategorie dan de maximaal in het plan toegestane milieucategorie feitelijke grondslag. Voorts is de Afdeling van oordeel dat [appellant] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat de raad dit bedrijf van milieucategorie 4.1 op deze plaats niet aanvaardbaar heeft kunnen achten. Het betoog faalt.
2.3.4. Voor het overige hebben [appellant] en anderen zich in het beroepschrift beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] en anderen hebben geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
2.4. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Vogel-Carprieaux
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2011