201102609/1/R1 en 201102609/2/R1.
Datum uitspraak: 1 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te Rockanje, gemeente Westvoorne,
de raad van de gemeente Westvoorne,
verweerder.
Bij besluit van 14 december 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie 1], Rockanje" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 maart 2011, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 26 maart 2011.
Bij eerstgenoemde brief heeft [appellant] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 mei 2011, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.J. Koch, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Het plan voorziet in een maatbestemming voor intensieve veehouderij op het perceel [locatie 1] te Rockanje.
2.3. [appellant] kan zich niet verenigen met het plan, daar dit niet voorziet in de door hem gewenste uitbreiding van zijn bedrijf en hij dientengevolge niet zal kunnen voldoen aan de milieueisen die voor deze uitbreiding van toepassing zijn. Gelet hierop verzoekt hij om het treffen van een voorlopige voorziening.
2.4. [appellant] betoogt ten eerste dat het plan onrechtmatig tot stand is gekomen, omdat het onderliggende plan "Landelijk Gebied Westvoorne" volgens hem onrechtmatig tot stand is gekomen nu hem in die procedure geen mogelijkheid tot inspraak is geboden. Verder betoogt [appellant] dat een bedrijfswoning, bedrijfsgebouwen en bouwvlak ten onrechte niet in het plan zijn opgenomen en heeft hij bezwaar tegen ambtshalve wijzigingen ten opzichte van het ontwerpplan.
2.5. De raad stelt zich op het standpunt dat, anders dan [appellant] betoogt, het plan een zelfstandig plan betreft en geen herziening van een eerder bestemmingsplan is. Het thans voorliggende plan is naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 28 april 2010, nr.
200901880/1/R3vastgesteld en staat verruiming van de toegestane oppervlakte aan bedrijfsgebouwen toe. Daarnaast is een caravanstalling als zodanig bestemd.
Daar zowel het gemeentelijke als het provinciale beleid als uitgangspunt hanteren dat per agrarisch bedrijf één bedrijfswoning toegestaan is, en binnen het plangebied reeds een bedrijfswoning met het adres [locatie 1] aanwezig is, heeft de raad de bebouwing met het adres [locatie 2] niet als bedrijfswoning bestemd. Nu voor deze bebouwing geen bouwvergunning is verleend en deze evenmin gelegaliseerd kan worden, is de raad een handhavingstraject gestart.
De ambtshalve wijzigingen ten opzichte van het ontwerpplan betreffen tekstuele aanpassingen.
2.6. De voorzitter stelt vast dat in deze procedure het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "[locatie 1], Rockanje" ter toets voorligt. Dit plan betreft een zelfstandig plan. Reeds om die reden kunnen eventuele onregelmatigheden in een eerdere bestemmingsprocedure, wat daarvan ook zij, de rechtmatigheid van het thans voorliggende besluit niet aantasten. De voorzitter verwijst in dit verband ook naar haar eerder genoemde uitspraak van 28 april 2010.
2.6.1. Aan de gronden in het plangebied is deels de bestemming "Bedrijf (B)" met de nadere aanduiding "caravanstalling (cs)" en deels de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden (AW-L)" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.2, sub 3.2.2, onder c, van de planregels bedraagt de totale oppervlakte bedrijfsgebouwen op de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden (AW-L)" maximaal 1.250 m², met dien verstande dat van deze oppervlakte ten hoogste 150 m² mag worden gebouwd als hobbykas.
Ingevolge sub a en b van dit artikel bedragen de maximale goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen 4 onderscheidenlijk 6 m.
2.6.2. Ter zitting heeft de raad te kennen gegeven dat met het plan beoogd is de huidige situatie - een intensieve veehouderij met 650 vleesvarkens - vast te leggen en een beperkte uitbreiding mogelijk te maken.
Bij de toegestane oppervlakte van 1.250 m² voor bedrijfsgebouwen bestaat, uitgaande van de huidige normen voor staloppervlakte, de mogelijkheid uit te breiden naar ongeveer 1.040 vleesvarkens. In de door [appellant] gewenste uitbreiding naar 2.950 varkens voorziet het plan echter niet. De raad heeft te kennen gegeven een dergelijke uitbreiding op korte afstand van het dorpsgebied ongewenst te achten vanwege de toegenomen woonfunctie in de omgeving en vanwege de landschappelijke kwaliteiten die aan het plangebied worden toegedicht.
Gezien de aard van de omgeving is naar het oordeel van de voorzitter het standpunt van de raad om uit te gaan van de thans vergunde situatie en daarbij een beperkte uitbreiding toe te staan niet onredelijk te achten. De voorzitter betrekt hierbij dat het plan het mogelijk maakt voor [appellant] om met zijn bedrijf aan de huidige milieueisen te voldoen en dat uitbreiding van het bedrijf eveneens mogelijk is, zij het niet in de mate die [appellant] wenst.
2.6.3. Voor zover [appellant] betoogt dat het bouwvlak en zijn bedrijfsgebouwen niet in het plan zijn opgenomen overweegt de voorzitter dat binnen de bestemming "Agrarisch met waarden – Landschapswaarden (AW-L)" een bouwvlak is aangegeven. Gelet hierop mist het betoog in zoverre feitelijke grondslag. Voor zover [appellant] doelt op de niet langer in het plan opgenomen ontheffingsmogelijkheid om het bouwvlak met 25% te kunnen vergroten, overweegt de voorzitter dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze niet langer gewenst is, daar dit kan leiden tot een verschuiving van emissiepunten en daarmee gepaard gaande geurhinder. De voorzitter neemt hierbij in aanmerking dat het thans voorziene bouwvlak voldoende ruimte biedt voor het maximale toegestane bedrijfsoppervlak van 1.250 m² en dat de planregels een beperkte overschrijding van het bouwvlak toestaan, indien dit noodzakelijk wordt geacht dan wel vanuit technisch oogpunt gewenst is. Weliswaar is de bestaande bedrijfsbebouwing in het plan niet specifiek vastgelegd, maar wel is een maximale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen toegestaan, welke binnen het bouwvlak kunnen worden gerealiseerd. Voorts staat de toegestane bouw- en goothoogte een verruiming ten opzichte van de bestaande bebouwing toe.
Ten aanzien van de door [appellant] als bedrijfswoning aangemerkte bebouwing op de [locatie 2], overweegt de voorzitter dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten om deze bebouwing niet als zodanig te bestemmen, gelet op diens beleid van één bedrijfswoning per agrarisch bedrijf en gelet op het feit dat binnen het plangebied reeds een bedrijfswoning aanwezig is. De voorzitter betrekt hierbij tevens dat voor deze bebouwing geen bouwvergunning verleend is en dat de raad voornemens is handhavend op te treden en daartoe reeds een vooraankondiging heeft gedaan.
Tot slot overweegt de voorzitter dat de ambtshalve wijzigingen ten opzichte van het ontwerpplan alleen tekstuele en redactionele wijzigingen betreffen, onder meer vanwege de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsvergunningen (Wabo) en het plan inhoudelijk gezien niet gewijzigd is.
2.7. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.8. Gelet hierop bestaat tevens aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Melse
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2011