201009859/1/H1.
Datum uitspraak: 8 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Enschede,
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 29 september 2010 in zaak nr. 10/48 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Enschede.
Bij besluit van 10 november 2008 heeft het college aan [vergunninghouder] lichte bouwvergunning verleend voor het wijzigen/vernieuwen van een berging op het perceel [locatie] te Enschede (hierna: het perceel).
Bij besluit van 22 december 2008 heeft het college de aanhoudingsplicht als bedoeld in artikel 50 van de Woningwet doorbroken en dit besluit mede ten grondslag gelegd aan het besluit van 10 november 2008.
Bij besluit van 26 januari 2009 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 april 2009, in zaak nrs. 19/127 en 19/341, heeft de voorzieningenrechter het besluit van 26 januari 2009 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen.
Bij besluit van 11 augustus 2009 heeft het college aan [vergunninghouder] een reguliere bouwvergunning verleend voor het wijzigen/vernieuwen van de berging op het perceel.
Bij besluit van 30 september 2009 heeft het college de bij besluit van 11 augustus 2009 verleende vergunning ingetrokken en zich op het standpunt gesteld, dat op 1 januari 2009 van rechtswege bouwvergunning is verleend.
Bij besluit van 7 januari 2010 heeft het college het door [appellante] tegen het besluit van 11 augustus 2009 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het tegen het besluit van 1 januari 2009 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 september 2010, verzonden op 1 oktober 2010, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 7 januari 2010 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven voor zover deze de ongegrondverklaring betreffen van het bezwaar van [appellante] tegen de op 1 januari 2009 van rechtswege verleende reguliere bouwvergunning van het wijzigen/vernieuwen van een berging op het perceel. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 oktober 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 mei 2011, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J.M. Smits, en het college, vertegenwoordigd door A. Haer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Horstlanden-Veldkamp" rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden".
Ingevolge artikel 10.1.5, aanhef en onder b, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, geldt voor het bouwen van bijgebouwen dat de goothoogte maximaal 3 m mag bedragen.
Ingevolge dat artikel, aanhef en onder e mag bebouwing die rechtens bestaat op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan en die afwijkt van het bepaalde in artikel 10.1.5, worden gehandhaafd, hersteld en vervangen, mits de afwijking van het bestemmingsplan niet wordt vergroot.
2.2. Het bouwplan bestaat uit het veranderen van de berging aan de achterzijde van het perceel, waarbij de hoogte van een gedeelte van de berging, die is verbonden met een garage, wordt vergroot van 1,90 m naar 2,50 m en waarbij aan de binnenzijde van de berging/garage isolatie wordt aangebracht.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de in het bouwplan voorziene wijziging en verbouwing van de berging niet in strijd is met artikel 10.1.5, aanhef en onder e, van de planvoorschriften. Daartoe voert zij aan dat door realisering van een doorgang tussen de garage en de berging en de verhoging van een deel van de berging twee gebouwen worden gewijzigd in één nieuw gebouw. Volgens haar is dat in strijd met voormelde bepaling, nu bebouwing slechts mag worden gehandhaafd, hersteld of vervangen.
2.3.1. Niet in geschil is dat de berging en garage reeds op het perceel aanwezig waren op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan. Hoewel een gedeelte van de garage, in afwijking van artikel 10.1.5, aanhef en onder b, van de planvoorschriften een grotere goothoogte heeft dan 3 m, wordt deze afwijking door het bouwplan niet vergroot, zodat deze ingevolge onderdeel e van dat artikel gehandhaafd mag worden. De enkele realisering van een interne doorgang tussen de bestaande garage en de berging leidt niet tot een ander oordeel, nu dat niet maakt dat een zodanig ander bouwwerk ontstaat, dat niet meer kan worden gesproken van het handhaven dan wel het vervangen van bestaande bebouwing als bedoeld in artikel 10.1.5, aanhef en onder e, van de planvoorschriften. Het vergroten van de goothoogte van een gedeelte van de berging van 1,90 m naar 2,50 m past voorts binnen het bepaalde in artikel 10.1.5, aanhef en onder b, van de planvoorschriften en is derhalve evenmin in strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2011