ECLI:NL:RVS:2011:BQ6842

Raad van State

Datum uitspraak
1 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201010548/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Subsidieverlening aan abortuskliniek en afschrijvingslasten

In deze zaak heeft de Raad van State op 1 juni 2011 uitspraak gedaan over een geschil tussen de Stichting Centrum voor Anticonceptie, Seksualiteit en Abortus Leiden (CASA) en het College voor zorgverzekeringen. CASA had een subsidie van € 861.270,00 aangevraagd voor het jaar 2010 voor haar abortuskliniek, maar het College verleende een lagere subsidie na het toepassen van een korting van € 16.735,00 op de opgevoerde afschrijvingen van inventarissen. CASA ging in beroep tegen de beslissing van het College, dat het bezwaar ongegrond had verklaard.

De Raad van State heeft de processtukken en de argumenten van beide partijen zorgvuldig bekeken. CASA betoogde dat het College ten onrechte had gesteld dat zij nieuwe investeringen over 2009 pas in bezwaar had opgevoerd. CASA voerde aan dat de werkelijke investeringen in 2009 hoger waren dan begroot en dat de afschrijvingslasten over 2010 in de aanvraag om subsidie waren meegenomen. Het College daarentegen stelde dat CASA onvoldoende duidelijkheid had gegeven over de investeringen en dat de afschrijvingen niet in aanmerking konden worden genomen omdat deze niet in de aanvraag waren gespecificeerd.

De Raad van State oordeelde dat CASA niet had aangetoond dat de afschrijvingslasten voor subsidieverlening in aanmerking konden komen, omdat de aanvraag om subsidieverlening over 2009 geen nieuwe investeringen vermeldde. De Raad concludeerde dat het College terecht de afschrijvingen had gecorrigeerd en dat CASA niet had voldaan aan de eisen die aan de aanvraag werden gesteld. Het beroep van CASA werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201010548/1/H2.
Datum uitspraak: 1 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Centrum voor Anticonceptie, Seksualiteit en Abortus Leiden, gevestigd te Leiden (hierna: CASA),
appellante,
en
het College voor zorgverzekeringen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 juni 2010 heeft het College aan CASA een subsidie verleend voor het jaar 2010 ten bedrage van € 861.270,00 voor de door haar geëxploiteerde abortuskliniek.
Bij besluit van 1 oktober 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft het College het door CASA hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft CASA bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 november 2010, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 maart 2011, waar CASA, vertegenwoordigd door G.A. van Herk en G. Brand, en het College, vertegenwoordigd door mr. A.M.C. van Saase en E. Koops, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: de AWBZ), kan bij ministeriële regeling worden bepaald dat het College overeenkomstig in die regeling gestelde regels subsidies verstrekt voor zwangerschapsafbrekingen in de zin van de Wet afbreking zwangerschap, overtijdbehandelingen en aan beide behandelingsvormen verbonden nazorg.
Ingevolge artikel 1.4.1, aanhef en onder a, van de Regeling subsidies AWBZ (hierna: de Regeling), stelt het College voor de subsidies in deze regeling een formulier voor de aanvraag van subsidie vast.
Ingevolge artikel 1.8.1 zorgt de subsidieontvanger ervoor dat:
a. de doeleinden, gesteld in het activiteitenplan dan wel het projectplan, op doelmatige wijze worden nagestreefd;
b. de werkzaamheden op een zodanige manier worden geregeld dat een goed beleid en beheer worden gevoerd, en
c. de subsidie op doelmatige wijze wordt gebruikt voor de doeleinden waarvoor deze wordt verleend.
Ingevolge artikel 1.8.2 zorgt de subsidieontvanger er voorts voor:
a. dat de administratie op overzichtelijke en doelmatige wijze wordt gevoerd;
b. dat de administratie een juist, volledig en actueel beeld geeft van het functioneren van de instelling, en
c. dat van alle ontvangsten en uitgaven deugdelijke bewijsstukken aanwezig zijn waaruit de aard en de omvang van de geleverde goederen of van de verrichte diensten duidelijk blijken.
Ingevolge artikel 2.11.4, worden bij de subsidieverstrekking slechts de volgende lasten in aanmerking genomen:
a. de personeelslasten en materiële lasten, die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van zwangerschapsafbrekingen, overtijdsbehandelingen en nazorg;
b. de kapitaalslasten met in achtneming van de volgende voorwaarden;
1°. afschrijvingslasten worden berekend met toepassing van de beleidsregels inzake afschrijvingen bij abortusklinieken van de Nederlandse Zorgautoriteit,
2° tot en met 7° […];
c. baten en lasten worden alleen dan verantwoord in de exploitatie als deze verband houden met de in artikel 2.11.2, eerste lid, genoemde activiteiten.
2.2. Volgens artikel 2, onder b.2, van de Beleidsregel afschrijving, zoals die luidde ten tijde hier van belang, worden de kosten van afschrijving die behoren bij aanvullende investeringen ná 1 januari 2009 in de aanvaardbare kosten opgenomen conform de kosten van afschrijving vermeld onder c.
Volgens dat artikel, onder c, kunnen de kosten van afschrijvingen die behoren bij investeringen die op of ná 1 januari 2009 zijn gerealiseerd én die geen betrekking hebben op kleinschalige woonvoorzieningen of op de levering van extramurale zorg, met uitzondering van de kinderdagcentra, in de aanvaardbare kosten opgenomen worden. Hiervoor dienen de investeringen gespecificeerd te worden in de investeringsonderdelen zoals genoemd onder 2e én voorzien te worden van een accountantsverklaring.
Volgens dat artikel, onder e, voor zover thans van belang, wordt bij de bepaling van de aanvaardbare kosten met inachtneming van het bovenstaande uitgegaan van de daarin genoemde afschrijvingspercentages.
2.3. Bij besluit van 4 juni 2010 heeft het College onder meer een korting toegepast ten bedrage van € 16.735,00 op de door CASA opgevoerde post afschrijvingen inventarissen en dientengevolge de subsidie over 2010 tot een lager bedrag verleend dan was aangevraagd. Het College heeft ter nadere toelichting daarvan verwezen naar de door hem opgestelde en bij het besluit van 4 juni 2010 behorende "Afschrijvingsstaat Materiële vaste activa", waarin het College onder meer de afschrijvingen inventarissen over 2010 heeft berekend.
Het College heeft zich in het besluit van 1 oktober 2010 naar aanleiding van het bezwaar tegen de toegepaste correctie op de afschrijving van de inventaris op het standpunt gesteld dat CASA bij dit bezwaar tegen de subsidieverlening over 2010 alsnog investeringen heeft opgevoerd die zij in 2009 zou hebben gedaan. Gebleken is dat zij in de aanvraag om subsidieverlening over 2009 geen nieuwe investeringen voor dat jaar heeft ingediend. Het College heeft aan de hand van die aanvraag subsidie over 2009 verleend. De nieuw ingediende investeringen over 2009 en de daaruit voortvloeiende afschrijvingslasten moeten bij de subsidieverlening over 2010 buiten beschouwing worden gelaten. CASA had, middels een herziene aanvraag om subsidieverlening over 2009, het College alsnog kunnen verzoeken om deze investeringen en de daaruit voortvloeiende afschrijvingslasten voor subsidie in aanmerking te brengen, maar zij heeft dit achterwege gelaten, aldus het College. Het College heeft ook overigens geen aanleiding gezien om af te wijken van de bij het besluit van 4 juni 2010 behorende berekening.
2.4. CASA betoogt dat het College zich ten onrechte op het standpunt stelt, dat zij eerst in bezwaar tegen de subsidieverlening over 2010 nieuwe investeringen over 2009 heeft opgevoerd. CASA voert daartoe aan dat uit de aanvraag om subsidieverlening 2009 blijkt dat zij voor 2009 investeringen heeft begroot van in totaal € 62.500,00. De werkelijke investeringen hebben in 2009 € 71.000,00 bedragen en de daaruit voortvloeiende afschrijvingslasten over 2010 zijn meegenomen in de aanvraag om subsidieverlening over 2010. CASA voert verder aan dat uit de aanvraag om subsidieverlening over 2009 blijkt dat zij voor het jaar 2008 afschrijvingslasten heeft opgevoerd ten bedrage van € 67.191,00 en dat zij voor het jaar 2009 de afschrijvingslasten heeft begroot op € 73.600,00. Volgens CASA kan een toename van deze afschrijvingslasten alleen wijzen op nieuwe investeringen. Dat zij deze niet nader heeft toegelicht, maakt niet dat zij deze niet heeft begroot, aldus CASA.
CASA betoogt voorts, dat zelfs indien zij bij de aanvraag om subsidieverlening over 2009 geen nieuwe investeringen zou hebben opgevoerd, dit niet zonder meer inhoudt dat zij in 2009 geen investeringen heeft gedaan, waarvan zij de afschrijvingslasten kan opvoeren over 2010. CASA voert daartoe aan, dat het College zich ten onrechte op het standpunt stelt dat het geven van een toelichting op de begrote investeringen noodzakelijk is om in aanmerking te kunnen komen voor subsidiëring. Uit de Subsidieregeling of het aanvraagformulier blijkt niet dat het geven van een toelichting een verplichtend karakter heeft. CASA voert voorts aan, dat het College geen bestendige gedragslijn volgt door thans een nadere toelichting te verlangen op de investeringen, terwijl het College over eerdere jaren telkens subsidie heeft verleend overeenkomstig de daartoe strekkende aanvraag zonder daarbij een nadere toelichting te verlangen. Tenslotte voert CASA aan dat het College geen instemmings- of goedkeuringsrecht heeft ten aanzien van de door de subsidieontvanger noodzakelijk geachte investeringen of de hoogte daarvan. De Regeling biedt geen ruimte om de veronderstelde nieuw ingediende investeringen over 2009 buiten beschouwing te laten, aldus CASA.
2.4.1. Anders dan CASA betoogt kan uit de aanvraag om subsidieverlening over 2009 niet worden afgeleid dat zij voor dat jaar daarin nieuwe investeringen heeft opgenomen, waarvan de afschrijvingslasten voor subsidieverlening in aanmerking komen. De enkele omstandigheid dat de afschrijvingslasten op een hoger bedrag zijn gesteld is daarvoor onvoldoende. Uit het beroepschrift blijkt dat CASA aan de aanvraag om subsidieverlening over de jaren 2009 en 2010, evenals zij over 2007 en 2008 had gedaan, een interne berekening van de investeringen ten grondslag heeft gelegd die niet tot uitdrukking komt in de desbetreffende aanvraag. Deze interne berekening heeft zij evenmin bij de aanvraag anderszins kenbaar gemaakt aan het College. Eerst in bezwaar heeft CASA enig inzicht gegeven in de berekening van de afschrijvingslasten over 2010. Het College heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eerst hieruit kan worden afgeleid dat CASA in 2009 nieuwe investeringen heeft gedaan, waarvan de afschrijvingslasten over 2010 voor subsidie in aanmerking kunnen komen. Het College heeft evenzeer terecht met deze gegevens bij de behandeling van het bezwaar tegen de subsidieverlening over 2010 geen rekening gehouden nu deze onvoldoende duidelijk waren.
Uit artikel 1.4.1, gelezen in samenhang met artikel 1.8.2 en artikel 2.11.4 van de Regeling, volgt verder dat slechts posten die in de aanvraag zijn opgevoerd, voor subsidieverlening in aanmerking kunnen komen. Dat uit het aanvraagformulier niet blijkt dat het geven van een toelichting in het daarvoor bestemde vak een verplichtend karakter heeft, maakt niet dat van CASA niet kan worden verlangd dat zij bij de aanvraag de investeringen, waarvan zij de afschrijvingslasten voor subsidieverlening in aanmerking wenst te brengen, nader specificeert en aldus het College nader informeert over de door haar gedane en voorgenomen investeringen. Dat het College in voorgaande jaren niet al bij de aanvraag een nadere toelichting verlangde, maakt niet dat het College het ontbreken hiervan thans niet heeft kunnen tegenwerpen. Het College heeft ter zitting genoegzaam toegelicht dat het thans, in tegenstelling tot voorgaande jaren, in een vroegtijdig stadium een nadere onderbouwing wenst van de gedane investeringen, omdat het van mening is dat inzicht in en controle op investeringen vóór de subsidieverlening de voorkeur heeft boven het controleren ervan eerst op het moment van de vaststelling.
Het betoog faalt.
2.5. CASA betoogt tenslotte dat het College ten onrechte aan de hand van de door het College opgestelde afschrijvingsstaat een bedrag van € 16.735,00 in mindering heeft gebracht. CASA voert daartoe aan, dat het College niet bevoegd is om te bepalen welke investeringen in de begroting dienen te worden opgenomen. Volgens CASA gaat het College hiermee voorbij aan de eigen verantwoordelijkheid van de subsidieontvanger. Het had op de weg van het College gelegen, om bij CASA te informeren naar de onderbouwing van de door haar opgevoerde post "afschrijvingen" in de aanvraag om subsidie over 2010, alvorens zelf een afschrijvingsstaat op te stellen en een besluit te nemen. Het College beschikte over onvolledige informatie, nu het College uit de stukken alleen kon afleiden welke investeringen zij tot en met 2008 had gedaan en niet welke zij in 2009 feitelijk had gedaan en in 2010 had begroot, aldus CASA.
2.5.1. Nu CASA heeft verzuimd om in de aanvraag om subsidieverlening over 2010 voldoende duidelijke gegevens over de investeringen op te nemen, is het niet onredelijk dat het College zelf aan de hand van de beschikbare gegevens de afschrijvingen over 2010 heeft berekend. Anders dan CASA heeft betoogd, hoefde het College daarbij geen navraag te doen naar de juistheid van de door CASA opgevoerde afschrijvingen. Dit geldt temeer nu CASA op de hoorzitting in bezwaar niet is verschenen, zodat zij van de geboden gelegenheid om een nadere toelichting te geven op de investeringen en de daaruit voortvloeiende afschrijvingen geen gebruik heeft gemaakt. Daarbij is van belang, dat het College zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat uit artikel 2, onder c en onder e, van de Beleidsregel afschrijving volgt dat bij de bepaling van de aanvaardbare kosten uitgegaan wordt van dwingend voorgeschreven afschrijvingspercentages, zodat de post "afschrijvingen" niet een van jaar tot jaar wisselend bedrag is, maar dat per jaar een vaststaand bedrag wordt afgeschreven voor eerder gedane investeringen, en derhalve de voorspellingswaarde hoog is. Het College heeft derhalve terecht aan de hand van de door hem opgestelde afschrijvingsstaat een korting toegepast ten bedrage van € 16.735,00 op de door CASA opgevoerde post afschrijvingen inventarissen.
Het betoog faalt.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. K.J.M. Mortelmans en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Dallinga
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2011
18-680.