201002642/1/H1.
Datum uitspraak: 1 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 4 februari 2010 in zaak
nr. 09/3254 in het geding tussen:
[wederpartij A] en [wederpartij B] (hierna in enkelvoud: [wederpartij])
het college van burgemeester en wethouders van Harlemmermeer.
Bij besluit van 23 april 2007 heeft het college aan [appellant] vrijstelling van het bestemmingsplan verleend voor het vervangen en uitbreiden van de bedrijfsruimte op het perceel [locatie] te Badhoevedorp (hierna: het perceel).
Bij besluit van 16 mei 2007 heeft het college daarvoor bouwvergunning verleend.
Bij besluit van 9 april 2009 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard, de besluiten van 23 april en 16 mei 2007 herroepen en opnieuw vrijstelling en bouwvergunning verleend.
Bij uitspraak van 4 februari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 9 april 2009 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 maart 2010, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 18 januari 2011 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, het bezwaar van [wederpartij] tegen de besluiten van 23 april 2007 en 16 mei 2007 wederom gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard, deze besluiten herroepen en opnieuw vrijstelling en bouwvergunning verleend.
Tegen dit besluit heeft [wederpartij] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 maart 2011, beroep ingesteld.
[appellant] heeft een nadere reactie gegeven.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 mei 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. Chr. Rube, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door mr. K. Vreeker, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [wederpartij], bijgestaan door mr. M.A.M. Euverman, advocaat te Amsterdam, gehoord.
2.1. Het bouwplan ziet op het vervangen en uitbreiden van een reeds op het perceel gelegen loods met een oppervlakte van ongeveer 143 m². Deze loods is gelegen achter de door [wederpartij] bewoonde woning op het perceel Akerweg 218 en wordt gebruikt voor de opslag van autoaccessoires, het verrichten van kleinschalige werkzaamheden, zoals het samenstellen van pakketten en het verrichten van kleine reparaties aan apparaten. Voorts vindt ter plaatse detailhandel plaats.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Badhoevedorp" rust op de gronden waarop het bouwplan is voorzien de bestemming "tuinen en erven".
Het bestemmingsplan is aangevuld met het "Besluit Aanvulling/Aanpassing van uitwerkingsplanvoorschriften en bestemmingsplanvoorschriften" (hierna: het parapluplan).
Ingevolge artikel 4, onder b, 2 en b, van de voorschriften van het parapluplan mag de oppervlakte van een garage voor het stallen van twee auto's niet meer dan 30 m² en indien deze is aaneen gebouwd met een schuur de gezamenlijke oppervlakte niet meer dan 44 m² bedragen.
Ingevolge artikel 4, onder b, 2 en c, mag de oppervlakte van een hobbyruimte niet meer dan 12 m² en van een carport niet meer dan 20 m² bedragen.
Ingevolge artikel 4, onder b en 3, mag de totale oppervlakte van de bebouwing (uitgezonderd een hobbyruimte) en een carport op een bouwperceel niet meer bedragen dan 1/3 van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dit is bestemd voor tuinen en erven waarop mag worden gebouwd.
Ingevolge artikel 4, onder b en 6, mag de goothoogte van een bijgebouw niet meer dan 3 meter bedragen en de helling van het dakvlak niet meer dan 60 graden.
Ingevolge artikel 4, onder b en 8, moet de afstand van enig gebouw tot de bebouwingsgrens tenminste 5 meter bedragen.
2.3. Vast staat dat het bouwplan wat betreft het gebruik van de loods, de omvang van het bouwwerk en de afstand tot de bebouwingsgrens in strijd is met het bestemmings- en parapluplan. Om realisering ervan niettemin mogelijk te maken heeft het college daarvan vrijstelling verleend krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat aan de verlening van de vrijstelling geen deugdelijke motivering ten grondslag is gelegd. Hiertoe voert hij aan dat zij ten onrechte heeft overwogen dat het college heeft miskend dat sprake is van een grote afwijking van het bestemmings- en parapluplan, omdat het niet kon uitgaan van de aanwezigheid van de bestaande loods nu deze niet op de plankaart is opgenomen en daarvoor evenmin bouwvergunning is verleend. [appellant] stelt in dit verband dat de rechtbank heeft miskend dat de bestaande loods overgangsrechtelijke bescherming, zoals neergelegd in artikel 38 van de voorschriften van het bestemmingsplan, toekomt, zodat deze met vijftien procent mag worden uitgebreid en aldus sprake is van een geringe afwijking van het bestemmingsplan.
2.4.1. Daargelaten of de loods voor de peildatum, zijnde 6 mei 1976, ter plaatse aanwezig was, zou een beroep op het overgangsrecht niet slagen. Ingevolge het overgangsrecht zou de loods met vijftien procent mogen worden vergroot tot 165 m², terwijl het bouwplan voorziet in een loods met een oppervlakte van 198 m². De rechtbank is er terecht vanuit gegaan dat er een grote afwijking is van het bestemmings- en parapluplan, mede in het licht van het feit dat de loods niet positief is bestemd in 1976 en daarvoor geen bouwvergunning is verleend.
2.5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de in de vrijstelling opgenomen gebruiksomschrijving "detailhandel in beperkte mate" onvoldoende concreet en dwingend is. Hiertoe voert hij aan dat uit de verleende vrijstelling duidelijk blijkt dat "detailhandel in beperkte mate" ziet op de door hem gehanteerde openingstijden op donderdag en vrijdag van 15:00 tot 19:30 uur en op maandag tot en met woensdag uitsluitend op afspraak.
2.5.1. Ook dit betoog faalt. Weliswaar is in het besluit van 9 april 2009 uitgebreid beschreven wat in dit geval onder "detailhandel in beperkte mate" moet worden verstaan door te omschrijven welke openingstijden door [appellant] worden gehanteerd en hoeveel bezoekers gemiddeld te verwachten zijn, maar dit is niet door middel van een voorwaarde aan de vrijstelling verbonden, zodat niet gegarandeerd is dat de openingstijden niet zullen worden uitgebreid.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Bij besluit van 18 januari 2011 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, het bezwaar van [wederpartij] tegen de besluiten van 23 april en 16 mei 2007 wederom gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard, deze besluiten herroepen en opnieuw vrijstelling en bouwvergunning verleend. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding.
2.8. [wederpartij] betoogt dat het college bij een afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid vrijstelling voor het bouwplan heeft kunnen verlenen. Hiertoe voert hij aan dat realisering van het bouwplan zal leiden tot een beperking van zijn uitzicht en zonlichttoetreding op zijn perceel en in zijn woning. Voorts voert hij in dit verband aan dat onduidelijk is wat onder "detailhandel in beperkte mate" moet worden verstaan.
2.8.1. Het bouwplan wijkt wat het gebruik ervan betreft, de situering ten opzichte van de bebouwingsgrens en de oppervlakte af van het bestemmings- en parapluplan. Voorts is de voorziene goothoogte 4,5 meter, terwijl het bestemmingsplan 3 meter toestaat. Wat de voorziene bouwhoogte betreft van 7 meter geldt echter dat, zoals ter zitting ook aan de hand van een illustratieve weergave is getoond, die hoogte, gelet op het feit dat het bestemmings- en parapluplan een dakhelling van 60 graden toestaat, niet afwijkt van hetgeen het bestemmings- en parapluplan toestaat. [wederpartij] heeft te kennen gegeven dat zijn bezwaren tegen het bouwplan met name zien op de bouwhoogte ervan, omdat dit een beperking van de zonlichttoetreding en zijn uitzicht tot gevolg zal hebben. Nu het bestemmings- en parapluplan een bouwhoogte van 7 meter toelaat, heeft het college bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid meer waarde mogen toekennen aan het belang van [appellant] bij realisering van het bouwplan dan aan de door [wederpartij] gestelde belangen. Daarbij is van belang dat uit de door [wederpartij] overgelegde zonlichtberekening blijkt dat alleen in de winter en het vroege voorjaar beperkte gevolgen voor de zonlichttoetreding zijn te verwachten. Weliswaar zal het uitzicht worden belemmerd door realisering van het bouwplan, maar gelet op de aanwezigheid van diverse bedrijfsloodsen in de directe omgeving van de woning van [wederpartij] heeft het college aan die omstandigheid niet een zodanig belang hoeven toekennen dat het van het verlenen van de vrijstelling heeft moeten afzien.
Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat onduidelijk is wat onder "detailhandel in beperkte mate" moet worden verstaan. In het besluit van 18 januari 2011 is uitgebreid omschreven op welke dagen en op welke tijdstippen de showroom in de loods geopend zal zijn. Deze tijden wijken niet af van de bestaande tijden. Nu deze tijden als een voorwaarde aan de vrijstelling zijn verbonden is het mogelijk daartegen handhavend op te treden indien daaraan niet wordt voldaan. Niet valt te verwachten dat het bouwplan een onaanvaardbare toename van het verkeer ter plaatse tot gevolg zal hebben, nu de showroom slechts zal worden uitgebreid van 21 m² naar 25 m² en de openingstijden niet worden gewijzigd. Voorts is aannemelijk dat de showroom, gezien de ligging, slechts bezocht zal worden door personen die gericht een bepaalde aankoop overwegen of die een bestelling komen ophalen. Door de ligging heeft de showroom geen gewone detailhandelsfunctie, zoals die van [appellant] op de bazaar in Beverwijk wel heeft.
Wat de door [wederpartij] gestelde waardevermindering van zijn woning betreft, kan hij, indien hij schade lijdt als gevolg van de planologische ontwikkeling, om vergoeding daarvan verzoeken.
2.9. Het beroep tegen het besluit van 18 januari 2011 is ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep van [wederpartij A] en [wederpartij B] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer van 18 januari 2011 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Heijninck, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Heijninck
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2011