ECLI:NL:RVS:2011:BQ6828

Raad van State

Datum uitspraak
1 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201002693/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • J.C. Kranenburg
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en vrijstelling voor viaduct in Amersfoort

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht. De rechtbank had op 3 februari 2010 het bezwaar van [wederpartij] tegen een besluit van het college van 4 september 2008 gegrond verklaard. Dit besluit verklaarde het bezwaar van [wederpartij] niet-ontvankelijk, maar de rechtbank oordeelde dat [wederpartij] wel degelijk belanghebbende was. Het college had op 27 juni 2008 vrijstelling en een bouwvergunning verleend voor de bouw van een viaduct in de ontsluitingsweg A28 over de Domstraat in Amersfoort. De rechtbank oordeelde dat de verkeerssituatie ter plaatse zou veranderen door de realisatie van het viaduct, wat gevolgen kan hebben voor de woon- en leefomgeving van [wederpartij].

Tijdens de zitting op 29 maart 2011 werd de zaak behandeld, waarbij het college werd vertegenwoordigd door mr. I.G. van den Konink en ing. L. Visscher. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak vervolgens op 1 juni 2011 behandeld. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Het college had niet voldoende onderbouwd dat [wederpartij] geen belanghebbende was, en de rechtbank had terecht geoordeeld dat de wijziging van de verkeerssituatie relevant was voor de beoordeling van het bezwaar.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en legde het college een griffierecht op van € 448,00 op en veroordeelde het college tot vergoeding van proceskosten aan [wederpartij A] en [wederpartij B] tot een bedrag van € 259,30. De uitspraak benadrukt het belang van de status van belanghebbenden in bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen van ruimtelijke besluiten voor de betrokkenen.

Uitspraak

201002693/1/H1.
Datum uitspraak: 1 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 3 februari 2010 in
zaak nr. 08/2995 in het geding tussen:
[wederpartij A] en [wederpartij B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [wederpartij]), wonend te Nijkerkerveen,
en
het college.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2008 heeft het college aan de gemeente Amersfoort vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van een viaduct in de ontsluitingsweg A28 over de Domstraat, gemeente Amersfoort (hierna: het perceel).
Bij besluit van 4 september 2008 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 3 februari 2010, verzonden op 8 februari 2010, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 4 september 2008 vernietigd en het college opgedragen om binnen tien weken een nieuw besluit op het bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 maart 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 15 april 2010.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 15 juli 2010 heeft het college opnieuw op het bezwaar van [wederpartij] besloten. Bij dit besluit zijn de bezwaren ongegrond verklaard en is het besluit van 27 juni 2008 in stand gelaten.
Op dit besluit heeft [wederpartij] bij brief met bijlagen van 8 augustus 2010 gereageerd.
Het college en [wederpartij] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 september 2010, waar het college, vertegenwoordigd door mr. I.G. van den Konink, ing. L. Visscher en J. Hensbergen, allen werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij A] en [wederpartij B], in persoon, zijn verschenen.
Na de behandeling ter zitting is de zaak door de enkelvoudige kamer verwezen naar een meervoudige.
Het college en [wederpartij] hebben nadere stukken ingediend.
[wederpartij] heeft een schriftelijke reactie gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 maart 2011, waar het college, vertegenwoordigd door mr. I.G. van den Konink en
ing. L. Visscher, beiden werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij A] en [wederpartij B], in persoon, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in de constructie van een viaduct met onderdoorgang in de ontsluitingsweg Vathorst-Corlaer (hierna: de ontsluitingsweg) ter hoogte van de Domstraat te Amersfoort.
2.2. Eerder is, bij het besluit van het college van 24 januari 2006, vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO verleend voor de aanleg van de ontsluitingsweg en de bouw van een geluidsscherm aan de westzijde van de A28. Bij dit besluit was voorzien in een talud ter hoogte van de Domstraat. Het in bezwaar gehandhaafde besluit van 27 juni 2008 brengt in die situatie wijziging door het bouwen van een viaduct ter plaatse van het eerder voorziene talud mogelijk te maken, waardoor alsnog wordt voorzien in een onderdoorgang ten behoeve van de Domstraat.
2.3. Het college betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het het bezwaar van [wederpartij] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, nu hij niet als belanghebbende bij het besluit van 27 juni 2008 kan worden aangemerkt. Het voert daartoe aan dat niet in geschil is dat [wederpartij] geen zicht heeft op het viaduct en voorts dat uit onderzoek is gebleken dat op voorhand is uitgesloten dat het viaduct anderszins nadelige effecten heeft op het woon- en leefklimaat van [wederpartij]. Het college voert aan dat het besluit van 24 januari 2006 tot verlening van vrijstelling voor de aanleg van de ontsluitingsweg al lange tijd onherroepelijk is, zodat bij de vraag of [wederpartij] belanghebbend is, de ruimtelijke effecten van de weg zijns inziens geen rol meer kunnen spelen.
2.3.1. Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in verbinding met artikel 8:1, eerste lid, van die wet, kan uitsluitend een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.3.2. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat [wederpartij], onverlet de omstandigheid dat hij vanuit zijn woning geen zicht heeft op het viaduct, een rechtstreeks betrokken belang heeft bij het besluit van 27 juni 2008. Daartoe wordt in aanmerking genomen dat door de realisering van de onderdoorgang ter hoogte van de Domstraat in plaats van een die weg afsluitend talud, dat is mogelijk gemaakt door het besluit van 24 januari 2006, de verkeerssituatie ter plaatse wijzigt, hetgeen gevolgen kan hebben voor de woon- en leefomgeving van [wederpartij], nu hij aan de Domstraat woont. De rechtbank heeft [wederpartij] dan ook terecht belanghebbend geacht.
Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Bij besluit van 15 juli 2010 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw op het bezwaar besloten. Aangezien bij dit besluit niet aan de bezwaren van [wederpartij] is tegemoetgekomen, wordt het hoger beroep geacht mede een beroep tegen dit besluit in te houden.
2.6. [wederpartij] betoogt dat het college bij de besluitvorming ten onrechte uitsluitend rekening houdt met de ruimtelijke gevolgen van de bouw van het viaduct. Hij stelt overlast te ondervinden door een toename van verkeer op de A28 als gevolg van het bouwplan. Dit veroorzaakt volgens [wederpartij] een toename van geluid en een afname van de luchtkwaliteit bij zijn woning.
Hij stelt dat zowel de aanleg van de ontsluitingsweg, als de bouw van het geluidsscherm en de bouw van het viaduct, waren voorzien in het bestemmingsplan "A28 aansluiting Vathorst-Corlaer", waarvan het goedkeuringsbesluit bij de uitspraak van 13 juni 2007 door de Afdeling is vernietigd. Nu de bouw van het viaduct feitelijk de ingebruikname van de ontsluitingsweg mogelijk maakt, dienen de effecten van het gehele plan in aanmerking te worden genomen, aldus [wederpartij].
2.6.1. Hetgeen [wederpartij] stelt over de gestelde toename van geluid en afname van luchtkwaliteit bij zijn woning, betreffen effecten die betrekking hebben op de gestelde verkeerstoename op de A28, alsmede op de ontsluitingsweg zelf. Die effecten kunnen echter niet aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 27 juni 2008 worden toegerekend. Dit besluit heeft geen gevolgen voor de verkeersaantallen op de A28 en de ontsluitingsweg, nu bij het besluit van 24 januari 2006 reeds was voorzien in een ongelijkvloerse kruising van de ontsluitingsweg met de Domstraat. De enkele wijziging daarvan, in die zin dat door het besluit van 27 juni 2008 de bouw van een viaduct met onderdoorgang ter plaatse mogelijk is gemaakt, heeft dan ook geen gevolgen voor de verkeersaantallen op de ontsluitingsweg en op de A28. Nu het besluit van 24 januari 2006 inmiddels onherroepelijk is, is de rechtmatige aanwezigheid van de ontsluitingsweg een gegeven en kunnen in deze procedure enkel de effecten van het viaduct op de verkeerssituatie op de Domstraat aan de orde zijn. Aangezien [wederpartij] daarover in beroep niets heeft gesteld, kan hierin geen grond worden gevonden voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot verlening van de vrijstelling en de bouwvergunning heeft kunnen besluiten.
Het betoog faalt.
2.7. Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort een griffierecht van € 448,00 (zegge: vierhonderdachtenveertig euro) wordt geheven;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort tot vergoeding van bij [wederpartij A] en [wederpartij B] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 259,30 (zegge: tweehonderdnegenenvijftig euro en dertig cent);
IV. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort van 15 juli 2010, kenmerk DIA/JZ/BZW.10.0072.001/3504378 BVR-990503 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Lodder
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2011
17-641.