201009559/1/H2.
Datum uitspraak: 1 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Boekel,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 20 augustus 2010 in zaak nr. 10/194 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Boekel.
Bij besluit van 22 september 2009 heeft het college een verzoek van [appellant] om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 7 december 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 20 augustus 2010, verzonden op 24 augustus 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 oktober 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Desgevraagd hebben partijen toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
2.1. Bij brief van 30 juni 2008 heeft [appellant] verzocht om vergoeding van planschade. Bij brief van 11 september 2008 heeft het college adviesbureau Van Montfoort (hierna: Van Montfoort) om advies gevraagd. Bij brief van 23 juli 2009 heeft Van Montfoort een conceptadvies aan het college en [appellant] verzonden. Bij brief van 12 augustus 2009 heeft [appellant] een reactie op dat conceptadvies gegeven. Bij brief van 11 september 2009 heeft Van Montfoort een definitief advies aan het college en [appellant] verzonden. Het college heeft dat advies aan het besluit van 22 september 2009 ten grondslag gelegd. Bij brief van 4 november 2009 heeft [appellant] tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bezwaarschrift met de enkele verwijzing naar de reactie op het conceptadvies geen gronden in de zin van de Awb bevat en dat het college het door [appellant] gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.2.1. Dat betoog slaagt. Door de enkele verwijzing in het bezwaarschrift naar de door [appellant] ingediende reactie op het conceptadvies is voldaan aan de eisen die artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb stelt, omdat uit die reactie zonder meer valt af te leiden op welke gronden [appellant] tegen het besluit van 22 september 2009 opkomt. De rechtbank heeft dat niet onderkend.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [appellant] tegen het besluit van het college van 7 december 2009 ingestelde beroep alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 6:6, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb, voor vernietiging in aanmerking.
2.4. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 20 augustus 2010 in zaak nr. 10/194;
III. verklaart het door [appellant] bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Boekel van 7 december 2009 met kenmerk Z/008614;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Boekel tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.311,00 (zegge: dertienhonderdelf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Boekel aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 374,00 (zegge: driehonderdvierenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Hazen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2011