ECLI:NL:RVS:2011:BQ6821

Raad van State

Datum uitspraak
1 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201009896/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijstelling voor gebruik mobiele puinbreker op perceel in Montfoort

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht. De zaak betreft een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Montfoort, dat op 9 maart 2010 vrijstelling heeft verleend voor het gebruik van een mobiele puinbreker op een perceel in Montfoort. Het college heeft deze vrijstelling verleend ondanks dat het gebruik van de puinbreker in strijd is met het geldende bestemmingsplan, dat geen ruimte biedt voor dergelijke activiteiten. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarop [appellant] in hoger beroep is gegaan.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 1 juni 2011 behandeld. Tijdens de zitting op 15 april 2011 zijn zowel [appellant] als het college vertegenwoordigd geweest, evenals [belanghebbende], die ook als partij is gehoord. De Afdeling heeft overwogen dat het college niet bevoegd was om de vrijstelling te verlenen, omdat het gebruik van de puinbreker niet valt onder de toegestane activiteiten volgens de Staat van Bedrijfsactiviteiten. De Afdeling heeft vastgesteld dat het breken van puin moet worden aangemerkt als een activiteit die onder milieucategorie 4.2 valt, waarvoor geen vrijstelling kan worden verleend.

De uitspraak van de rechtbank is vernietigd, en de Afdeling heeft het beroep van [appellant] gegrond verklaard. Het college is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan [appellant]. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met bestemmingsplannen en de voorwaarden waaronder vrijstellingen kunnen worden verleend.

Uitspraak

201009896/1/H1.
Datum uitspraak: 1 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] e.a., wonend te Montfoort, (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant])
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 9 september 2010 in zaak nrs. 10/2216 en 10/2217 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Montfoort.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 maart 2010 heeft het college aan [belanghebbende], gevestigd te Montfoort vrijstelling verleend voor het gebruik van een mobiele puinbreker op het perceel [locatie] te Montfoort (hierna: het perceel).
Bij besluit van 6 juli 2010 heeft het college het door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 september 2010, verzonden op diezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 oktober 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 april 2011, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. P. de Vries, advocaat te Nieuwegein, en het college, vertegenwoordigd door A. den Braven en S.R. Visser, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. I.C.G. Klein-Hendriks, advocaat te Dordrecht, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het verzoek om vrijstelling ziet op het gebruik van een mobiele puinbreker op het achterste gedeelte van het perceel voor maximaal twaalf dagen in het jaar (vier perioden van drie aaneengesloten dagen) gedurende de dagperiode en met een jaarcapaciteit van maximaal 16.000 ton. Ten behoeve van dit gebruik wordt de puinbreker van elders aangevoerd en na gebruik weer afgevoerd.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Bedrijfsdoeleinden (B2) met de subbestemming "Bzg" en de nadere aanwijzing "(z)".
Ingevolge artikel 21, eerste lid, aanhef en onderdeel a, in samenhang gelezen met onderdeel 19, van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor bedrijven behorende tot de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, alsmede voor een handel in zand, klei en grind behorend tot categorie 3.2.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onderdeel k mogen op gronden met de nadere aanwijzing (z) uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met uitzondering van overkappingen.
Ingevolge het zesde lid zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in het eerste lid teneinde bedrijven toe te laten die niet in de van deze voorschriften deeluitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, indien en voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving, gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten, geacht kan worden te behoren tot de in het eerste lid genoemde categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
2.3. Het gebruik van een puinbreker is in strijd met het bestemmingsplan omdat het niet behoort tot categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten noch als handel in zand, klei en grind, waardoor het gebruik geacht moet worden niet te behoren tot de op het perceel toegestane activiteiten. Om het bouwplan niettemin mogelijk te maken heeft het college vrijstelling van het bestemmingsplan verleend krachtens artikel 15, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), in samenhang gelezen met artikel 21, zesde lid, van de planvoorschriften.
2.4. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college bevoegd was de vrijstelling te verlenen. Zij voeren daartoe aan dat de rechtbank heeft miskend dat het voorgenomen gebruik van een puinbreker in de Staat van Bedrijfsactiviteiten is ingedeeld in milieucategorie 4.2, voor welke milieucategorie het college geen vrijstelling krachtens artikel 21, zesde lid, van de planvoorschriften mocht verlenen.
2.4.1. Het college heeft aan het besluit om vrijstelling te verlenen ten grondslag gelegd, dat het gebruik van de puinbreker niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten is genoemd en dit gebruik, gelet op de afstand van de puinbreker tot de omgeving, de beperkte omvang en duur van het gebruik en de uitkomst van het geluidsonderzoek, naar aard en invloed op de omgeving kan worden geacht te vallen binnen categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Het college heeft zich bevoegd geacht ingevolge artikel 21, zesde lid, van de planvoorschriften, vrijstelling te verlenen krachtens artikel 15 van de WRO.
2.4.2. De bevoegdheid vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan, vermeld in artikel 21, zesde lid, van de planvoorschriften is blijkens die bepaling bedoeld om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, indien en voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de in het eerste lid genoemde categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Breken van puin moet worden aangemerkt als voorbereiding tot recycling van ander afval dan metaal. Deze activiteit is genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten onder 37.2. De omstandigheid dat de capaciteit in dit geval naar aard en omvang is beperkt en dat op het perceel het eindproduct wordt verhandeld, betekent niet dat het breken van puin niet meer valt onder categorie 37.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Aangezien per jaar minder dan 100.000 ton wordt verwerkt is deze activiteit ingedeeld in milieucategorie 4.2. Nu deze bedrijfsactiviteit in de Staat van Bedrijfsactiviteiten als zodanig is genoemd was het college niet bevoegd ingevolge artikel 21, zesde lid, van de planvoorschriften, vrijstelling te verlenen krachtens artikel 15 van de WRO. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het betoog slaagt.
2.5. Gelet op het vorenstaande komt de Afdeling niet toe aan bespreking van de overige gronden van het hoger beroep.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 6 juli 2010 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit dient wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
2.7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten in beroep en hoger beroep te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 9 september 2010 in zaak nrs. 10/2216 en 10/2217;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Montfoort van 6 juli 2010, kenmerk PR-09-09181 / BWT 2431;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Montfoort tot vergoeding van bij [appellant] e.a. in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1748,00 (zegge: zeventienhonderdachtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Montfoort aan [appellant] e.a. het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 374,00 (zegge: driehonderdvierenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2011
17-627.