ECLI:NL:RVS:2011:BQ6817

Raad van State

Datum uitspraak
1 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201009573/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag extra uren rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om vergoeding van 12 extra uren rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand. De appellant, vertegenwoordigd door mr. A.C.R. Molenaar, had een aanvraag ingediend na een eerdere afwijzing van de Raad op 7 juli 2008. De Raad had het bezwaar van de appellant ongegrond verklaard en de rechtbank Amsterdam had op 26 augustus 2010 de uitspraak van de Raad bevestigd. De appellant stelde dat de rechtbank ten onrechte niet had ingegaan op de complexiteit van de zaak en de noodzaak van extra uren. De Raad voor Rechtsbijstand had eerder al 32 extra uren toegekend, maar vond dat de werkzaamheden binnen de reeds toegekende uren konden worden afgehandeld. De rechtbank oordeelde dat de Raad zich op het standpunt had kunnen stellen dat de gevraagde extra uren niet gerechtvaardigd waren, omdat de werkzaamheden niet zodanig complex waren dat deze niet binnen de reeds toegekende uren konden worden verricht. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Raad terecht had geoordeeld dat er geen aanleiding was om de gevraagde vergoeding van 12 extra uren toe te kennen. Het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

201009573/1/H2.
Datum uitspraak: 1 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. [appellant sub 1], wonend te Amsterdam,
2. mr. A.C.R. Molenaar, kantoorhoudend te Amstelveen
(hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 augustus 2010 in zaak nr. 09/2620 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad voor rechtsbijstand Amsterdam (thans: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand; hierna: de raad).
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2008 heeft de raad een aanvraag om vergoeding van 12 extra uren rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 4 mei 2009 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 augustus 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 oktober 2010, hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 mei 2011, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van het Besluit Vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: het Bvr 2000) wordt, indien in een procedure de tijdsbesteding aan de verlening van rechtsbijstand uitgaat boven het aantal uren dat gelijk is aan drie maal het aantal punten dat in de bijlage voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak of op grond van artikel 6 is bepaald, voor elk uur waarin boven deze grens rechtsbijstand wordt verleend, één punt toegekend mits het bureau de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31, heeft goedgekeurd.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, voor zover thans van belang, dient de rechtsbijstandverlener bij het bereiken van de in artikel 13 bedoelde tijdgrens een aanvraag in bij het bureau tot vaststelling van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden. Tegelijkertijd legt hij een begroting over met betrekking tot de tijdsbesteding van de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden.
Ingevolge het tweede lid stemt het bureau geheel of gedeeltelijk in met de begroting, bedoeld in het eerste lid, indien het van oordeel is dat de rechtsbijstand doelmatig wordt verleend.
2.2. Volgens het Handboek Vergoedingen 2000 (tweede druk, 2006; hierna: het Handboek Vergoedingen) hanteert de raad als beleid dat de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31 van het Bvr 2000, wordt goedgekeurd, wanneer de zaak in vergelijking met andere soortgelijke zaken zodanig feitelijk en/of juridisch gecompliceerd is, dat de behandeling daarvan in redelijkheid niet binnen de tijdgrens heeft kunnen plaatsvinden en nog de begrote tijd vergt. Een zaak is feitelijk gecompliceerd, indien zich een veelheid van juridisch relevante feiten voordoet. Een zaak is juridisch gecompliceerd, indien, binnen het bereik van de afgegeven toevoeging, rechtsvragen beantwoord moeten worden die uitzonderlijk van aard zijn en slechts zeer incidenteel voorkomen.
Met de Leidraad extra-urenzaken, die de raden voor rechtsbijstand hebben vastgesteld en die in december 2007 bekend is gemaakt, is beoogd de toepassing van het volgens het Handboek Vergoedingen gevoerde beleid landelijk te uniformeren. Volgens de versie van december 2008, de Leidraad bewerkelijke zaken (hierna: de Leidraad 2008), pagina's 5 en 6, kan bewerkelijkheid van een zaak worden aangenomen, indien er een omvangrijk juridisch relevant feitencomplex is, waardoor niet verwacht kan worden dat alle rechtsbijstand binnen de forfaitaire grens verleend kan worden. Feitelijke complexiteit zal slechts worden aangenomen aan de hand van objectieve factoren. Bewerkelijkheid kan ook worden aangenomen, indien het gaat om bijzondere rechtsvragen, die zich in het soort zaak in kwestie zelden voordoen en met de behartiging waarvan veel meer tijd dan gemiddeld is gemoeid. Als zich in een zaak geen feitelijke en/of juridische complexiteit voordoet, zal een aanvraag om toekenning van extra uren worden afgewezen, ook al is in de desbetreffende zaak gemiddeld meer tijd besteed dan in een gelijksoortige zaak, aldus die passage.
2.3. Molenaar heeft inzake een verleende toevoeging voor 33 uren in een civiele aansprakelijkheidszaak verzocht om vergoeding van 12 extra uren ten behoeve van zijn cliënte [appellant]. De raad heeft het verzoek afgewezen, omdat er in totaal al 32 extra uren zijn toegekend en niet valt in te zien waarom de behandeling van de zaak niet in redelijkheid binnen de forfaitaire uren en daar bovenop de eerder al toegekende extra uren, in totaal 65 uren, kan plaatsvinden. Volgens de raad is sprake van een aansprakelijkheidszaak waarin ten tijde van de aanvraag niet meer dan de gebruikelijke werkzaamheden worden verricht. Wat betreft de verwijzing naar een mogelijk appèl en/of een schadestaatprocedure geldt dat die werkzaamheden niet mee kunnen wegen bij de onderhavige beoordeling, omdat deze niet vallen binnen het bereik van de onderhavige toevoeging, aldus de raad.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de lijst met proceshandelingen die zij bij haar aanvraag heeft gevoegd en de aanvulling van die lijst die zij bij haar beroepschrift aan de rechtbank heeft toegezonden. De rechtbank is daarbij volgens haar ten onrechte niet ingegaan op de door haar ingebrachte beroepsgrond dat de raad de werkzaamheden die verband houden met de schadestaatprocedure ten onrechte niet heeft meegenomen, omdat deze buiten het bereik van de onderhavige toevoeging vallen. Volgens [appellant] volgt uit de in haar beroep genoemde uitspraken van de Hoge Raad en de rechtbank Utrecht dat verwijzing naar een schadestaatprocedure achterwege gelaten kan worden hetgeen betekent dat de schade in de aanhangige procedure afgehandeld wordt, hetgeen extra werkzaamheden met zich brengt. Nu de zaak nog steeds op de rol staat, kan volgens [appellant] niet worden volgehouden dat de nog te verrichten werkzaamheden buiten vergoeding van rechtsbijstand dienen plaats te vinden. [appellant] voert voorts aan dat zij in beroep naar voren heeft gebracht dat op geen enkele wijze duidelijk is dat de raad ook een afweging heeft gemaakt of de zaak juridisch complex is.
2.4.1. Uit artikel 31, tweede lid, van het Bvr 2000, gelezen in samenhang met het Handboek Vergoedingen, volgt dat de gevraagde extra uren slechts worden toegekend, indien de raad de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31 van het Bvr 2000, heeft goedgekeurd omdat hij van oordeel is dat de rechtsbijstand doelmatig wordt verleend. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat de aanvraag van 14 mei 2008 om vergoeding van extra uren dient te worden beoordeeld aan de hand van de door Molenaar ingediende begroting van de naar verwachting te realiseren werkzaamheden. Uit die begroting volgt dat Molenaar verwacht wederom 12 uur extra tijd nodig te hebben voor onder meer dossierstudie, gesprekken met haar cliënt, correspondentie en comparitiezittingen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet is gebleken dat deze werkzaamheden juridisch of feitelijk zodanig complex zijn dat deze niet binnen de reeds toegekende 65 uren konden worden afgedaan.
[appellant] heeft met de door haar overgelegde lijst met proceshandelingen ook niet aannemelijk gemaakt dat de werkzaamheden waarvoor de onderhavige vergoeding van extra uren was gevraagd niet binnen de reeds toegekende extra uren konden worden afgedaan. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de 32 reeds toegekende extra uren rechtsbijstand onvoldoende compensatie bieden voor de volgens de raad bestaande en bij de eerdere toekenning betrokken juridische complexiteit van het geschilpunt in onderhavige zaak. Of al dan niet naar een schadestaatprocedure wordt verwezen is een toekomstige onzekere gebeurtenis waarmee de raad ten tijde van de aanvraag geen rekening behoefde te houden. De raad heeft gesteld dat [appellant] zo nodig ten behoeve van een schadestaatprocedure een nieuwe toevoeging kan vragen.
De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat de raad zich in het besluit op bezwaar van 4 mei 2009 op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen aanleiding is om de gevraagde vergoeding van 12 extra uren toe te kennen.
Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2011
47-680.