ECLI:NL:RVS:2011:BQ6815

Raad van State

Datum uitspraak
1 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201010100/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wijziging persoonsgegevens in de gemeentelijke basisadministratie

In deze zaak heeft de Raad van State op 1 juni 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de beslissing van de rechtbank Haarlem. Het college van burgemeester en wethouders van Haarlem had op 3 juli 2009 het verzoek van [appellant] om wijziging van zijn persoonsgegevens in de gemeentelijke basisadministratie (gba) afgewezen. Dit besluit werd in een later bezwaar door het college bevestigd. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellant] op 7 september 2010 ongegrond.

[Appellant] had verzocht om zijn geregistreerde naam en geboortedatum te wijzigen, onderbouwd met een Iraanse identiteitskaart. Het college oordeelde echter dat de gegevens op deze identiteitskaart wezenlijk afweken van de eerder door [appellant] afgelegde verklaring onder ede. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) bevestigde dat de identiteitskaart authentiek was, maar kon niet vaststellen of de inhoud juist was.

De Raad van State oordeelde dat [appellant] niet onomstotelijk had aangetoond dat de in de gba geregistreerde gegevens feitelijk onjuist waren. De verklaring van [appellant] dat zijn vader de identiteit van de familie had gewijzigd uit veiligheidsoverwegingen werd niet als voldoende objectief bewijs gezien. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van [appellant] af, waarbij werd benadrukt dat voor wijziging van geregistreerde gegevens in de gba onomstotelijk moet vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn.

De uitspraak bevestigt de noodzaak van strikte bewijsvoering bij verzoeken tot wijziging van persoonsgegevens in de gba, en dat de eerder afgelegde verklaringen van belang zijn voor de beoordeling van dergelijke verzoeken.

Uitspraak

201010100/1/H3.
Datum uitspraak: 1 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Haarlem,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 7 september 2010 in zaak nr. 10/1112 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 juli 2009 heeft het college een verzoek van [appellant] om wijziging van zijn persoonsgegevens in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de gba) afgewezen.
Bij besluit van 22 januari 2010 heeft het college, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 september 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 oktober 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 19 november 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 april 2011, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. A.J. de Boer, advocaat te Sneek, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.M. Koedooder en F. Oonk, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 36, tweede lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de Wet gba) worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder ede of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
Ingevolge artikel 37, tweede lid, worden aan een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder c, d of e, alsmede artikel 36, derde lid, geen gegevens ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.
Ingevolge het derde lid worden aan een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder d en e, geen gegevens ontleend, indien aannemelijk is dat de gegevens onjuist zijn.
Ingevolge artikel 82, eerste lid, voldoet het college van burgemeester en wethouders binnen vier weken kosteloos aan het verzoek van betrokkene hem betreffende gegevens in de basisadministratie te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen, indien deze feitelijk onjuist dan wel onvolledig zijn of in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
2.2. [appellant] is vanaf 17 augustus 2001 op basis van een door hem afgelegde verklaring onder ede, als bedoeld in artikel 36, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet gba, in de gemeente Haarlem in de gba ingeschreven als [naam A], geboren te Teheran (Iran) op 10 augustus 1973. [appellant] heeft het college verzocht om zijn in de gba geregistreerde persoonsgegevens te wijzigen in [naam B], geboren op 8 augustus 1972. Hiertoe heeft [appellant] een Iraanse identiteitskaart, afgegeven door het Iraanse Ministerie van Binnenlandse Zaken, overgelegd.
2.3. Aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 3 juli 2009 heeft het college ten grondslag gelegd dat de gegevens op de Iraanse identiteitskaart op zulke wezenlijke punten afwijken van de verklaring die [appellant] onder ede heeft afgelegd op 22 augustus 2001 dat bij registratie van de gegevens van zijn Iraanse identiteitskaart aan de rechtmatigheid, betrouwbaarheid, nauwkeurigheid en doelmatigheid van de gba ernstig afbreuk wordt gedaan. Voorts concludeert het Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND) in het onderzoeksrapport dat de identiteitskaart met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid echt is, maar dat zij niet kan vaststellen of de identiteitskaart inhoudelijk juist is en of deze is opgemaakt en afgegeven door een daartoe bevoegde instantie. Tevens heeft het college overwogen dat het gegeven dat de vader van [appellant] omstreeks 2005 heeft besloten om de identiteit van zijn familie te veranderen, een onvoldoende objectief gegeven oplevert op basis waarvan aanleiding bestaat om aan het verzoek van [appellant] te voldoen.
2.4. [appellant] betoogt dat uit het documentenonderzoek van de IND is gebleken dat de door hem overgelegde Iraanse identiteitskaart met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid echt is, hetgeen betekent dat de identiteitskaart een authentiek document betreft waaruit blijkt dat [appellant] onder de op de identiteitskaart vermelde naam en geboortedatum staat ingeschreven in Iran. Volgens [appellant] toont hij hiermee aan dat de persoonsgegevens opgenomen in de gba feitelijk onjuist zijn. Voorts heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de wijziging van de persoonsgegevens van [appellant] in Iran naar objectieve maatstaven niet verklaarbaar is en derhalve niet kan dienen als grondslag voor de gewenste wijziging van de persoonsgegevens in de gba in Nederland. De verklaring voor de wijziging van de persoonsgegevens in Iran is gelegen in de omstandigheid dat zijn vader omstreeks 2005 met goede bedoelingen heeft besloten om de identiteit van de familie te wijzigen uit veiligheidsoverwegingen, aldus [appellant].
2.4.1. Het verzoek van [appellant] komt neer op het verwijderen van de in de gba opgenomen naam en geboortedatum en het registreren van een andere, beweerdelijk hem betreffende, naam en geboortedatum. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 29 oktober 2008 in zaak nr.
200802621/1zal voor het wijzigen van eenmaal in de gba geregistreerde gegevens, gelet op het systeem van de Wet gba, onomstotelijk moeten vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat [appellant] met de overlegging van de Iraanse identiteitskaart niet onomstotelijk heeft aangetoond dat de thans in de gba geregistreerde gegevens feitelijk onjuist zijn. Hierbij is van belang dat [appellant] eerder een verklaring onder ede, als bedoeld in artikel 36, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet gba heeft afgelegd, waarin andere persoonsgegevens zijn opgegeven dan de vermelde persoonsgegevens op de identiteitskaart. Het gegeven dat [appellant] in Iran staat ingeschreven onder de op de identiteitskaart vermelde persoonsgegevens, brengt niet mee dat de persoonsgegevens opgenomen in de gba feitelijk onjuist zijn. Gelet op de verklaring van [appellant] dat zijn vader uit veiligheidsoverwegingen zijn identiteit heeft gewijzigd en, zoals ook ter zitting door hem is toegegeven, de in de gba opgenomen geboortedatum in elk geval de juiste is, heeft het college terecht aannemelijk geacht dat de geboortedatum op de identiteitskaart onjuist is. Derhalve mocht het college, gelet op het bepaalde in artikel 37, derde lid, van de Wet gba, dit gegeven niet aan de identiteitskaart ontlenen. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat het college het verzoek van [appellant] om zijn persoonsgegevens te wijzigen in de gba terecht heeft afgewezen. Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. De Leeuw-van Zanten
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2011
97-697.