201101342/2/R1.
Datum uitspraak: 25 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Alkmaar, en anderen,
de raad van de gemeente Alkmaar,
verweerder.
Bij besluit van 11 november 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Jaagpad Oost" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 januari 2011, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Projectontwikkelingsmij Randstad Noord B.V. (hierna: PRN) heeft een nader stuk ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 april 2011, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door [verzoeker] in persoon en bijgestaan door ing. M. Passchier, en de raad, vertegenwoordigd door mr. L.F. de Boer, F.M. Borst en ir. B.L. Schaafsma, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord PRN, vertegenwoordigd door H.R. van der Jagt.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Voor zover het beroep is ingesteld door de vereniging Belangenvereniging Industrieterrein "Oudorp" e.o. (hierna: de BVIO) en [Bakkerij]), overweegt de voorzitter als volgt.
2.3. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
De BVIO en [Bakkerij] hebben geen eigen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren gebracht bij de raad.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) en artikel 6:13 van de Awb, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Deze omstandigheid doet zich niet voor. Voor het oordeel dat, zoals [verzoeker] en anderen betogen, de zienswijze van [verzoeker] tevens moet worden aangemerkt als een zienswijze van de BVIO en [Bakkerij], bestaat geen grond.
Gelet hierop verwacht de voorzitter dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat het beroep, voor zover ingesteld door de BVIO en [Bakkerij], niet-ontvankelijk is. In verband hiermee komt het verzoek om een voorlopige voorziening in zoverre niet voor inwilliging in aanmerking.
2.4. Het plan voorziet in de ontwikkeling van ongeveer 470 appartementen. Het plangebied ligt aan de oostzijde van Alkmaar, langs het Noordhollandsch Kanaal. Het gebied wordt begrensd door het Noordhollandsch kanaal aan de zuidzijde en de Schermerweg aan de noordzijde.
2.5. Ter zitting is desgevraagd van de zijde van PRN meegedeeld dat zo spoedig mogelijk een omgevingsvergunning voor de bouw van de voorziene appartementen zal worden aangevraagd. Derhalve acht de voorzitter een spoedeisend belang aanwezig.
2.6. [verzoeker] en anderen betogen dat het college van burgemeester en wethouders ten onrechte niet met toepassing van artikel 6.24, derde lid, van de Wro, in samenhang met artikel 6.2.12 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro), de tussen de gemeente Alkmaar en de ontwikkelaar van het woongebied gesloten exploitatieovereenkomst en de zakelijke inhoud daarvan ter inzage heeft gelegd.
2.6.1. In hetgeen [verzoeker] en anderen omtrent de terinzagelegging van de exploitatieovereenkomst hebben aangevoerd bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat het bestreden besluit in de bodemprocedure niet in stand blijft. Immers, dit eventuele gebrek, wat daar ook van zij, ziet niet op de inhoud noch op de procedure van totstandkoming van het plan.
2.7. Voorts voeren [verzoeker] en anderen aan dat ten onrechte niet alle stukken en documenten die zijn te kwalificeren als de op het ontwerp betrekking hebbende stukken, zoals het wateradvies van het hoogheemraadschap en het op 21 maart 2005 vastgestelde "Haalbaarheidsonderzoek Jaagpad" van de milieudienst MRA, ter inzage hebben gelegen.
2.7.1. Ter zitting is van de zijde van de raad meegedeeld dat het advies van het hoogheemraadschap integraal is opgenomen in de toelichting op het plan. Voorts hebben [verzoeker] en anderen het standpunt van de raad dat zij betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van het "Haalbaarheidsonderzoek Jaagpad", waarvan de conclusies zijn opgenomen in de toelichting behorende bij het plan, ter zitting niet weersproken.
Voor zover gezien het vorenstaande al aangenomen moet worden dat er een gebrek is, is naar het voorlopig oordeel van de voorzitter niet gebleken dat [verzoeker] en anderen hierdoor in hun belangen zijn geschaad.
2.8. [verzoeker] en anderen voeren verder aan dat, samengevat weergegeven, het ontwikkelen van een woningbouwproject in de directe nabijheid van een industrieterrein niet getuigt van een goede ruimtelijke ordening. Het gehele te ontwikkelen gebied ligt in de geluidzone van het industrieterrein. In de toelichting op het plan is niet gemotiveerd of en waarom de normen zoals vermeld in de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uitgegeven brochure "Bedrijven en milieuzonering" (hierna: de VNG-brochure) worden overschreden. Voorts is ten onrechte geen rekening gehouden met de in en om het industrieterrein aanwezige milieuzones, aldus [verzoeker] en anderen.
2.8.1. Uit eerdervermeld "Haalbaarheidsonderzoek Jaagpad", waarbij onderzoek is gedaan naar de effecten van woningbouw op het nabijgelegen bedrijventerrein Oudorp, volgt dat er goede mogelijkheden zijn voor woningbouw op het Jaagpad en dat de gevolgen daarvan voor de bedrijven beperkt zijn. Voorts heeft de raad in het verweerschrift nader toegelicht dat ook uit het vervolgonderzoek in het kader van het "Paraplubestemmingsplan Geluidzonering bedrijventerrein Oudorp", dat inmiddels in rechte onaantastbaar is geworden, is gebleken dat geen aanleiding bestaat af te zien van woningbouw. De raad heeft er verder op gewezen dat ontwerpbesluiten van zowel de vaststelling van het besluit hogere grenswaarde Industrielawaai als het besluit hogere grenswaarde Wegverkeerslawaai zes weken ter inzage hebben gelegen en dat daartegen geen zienswijzen zijn ingediend. Uit deze besluiten volgt eveneens dat het aspect geluid geen probleem oplevert.
De voorzitter acht, het voorgaande in aanmerking genomen, vooralsnog niet door [verzoeker] en anderen aannemelijk gemaakt dat het plan niet getuigt van een goede ruimtelijke ordening vanwege de omstandigheid dat het plangebied in de geluidzone van het industrieterrein is gelegen.
Ten aanzien van het betoog van [verzoeker] en anderen dat niet is gemotiveerd of en waarom de afstanden als vermeld in de VNG-brochure worden overschreden, wijst de voorzitter erop dat in de desbetreffende brochure indicatieve normen zijn opgenomen en dat [verzoeker] en anderen bovendien niet aannemelijk hebben gemaakt dat deze normen daadwerkelijk zijn overschreden. Voorts hebben [verzoeker] en anderen het standpunt van de raad dat de in bijlage 1 van de VNG-brochure vermelde richtafstand van 100 meter voor een grote bakkerij niet is overschreden, niet bestreden.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter faalt het betoog van [verzoeker] en anderen dat bij de vaststelling van het plan geen rekening is gehouden met de in en om het industrieterrein aanwezige milieuzones. Hierbij wijst de voorzitter allereerst op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het aspect geluid. Verder neemt de voorzitter in aanmerking dat de raad met betrekking tot het aspect geur advies heeft gevraagd aan de milieudienst MRA. In dat advies is geconcludeerd dat het optreden van geurhinder gezien de aard en omvang van het bakkerijbedrijf van [verzoeker] niet waarschijnlijk is.
2.9. [verzoeker] en anderen voeren voorts aan dat bij de vaststelling van het plan ten onrechte geen rekening is gehouden met de verordening van de provincie Noord-Holland van 21 juni 2010. In het plan bevindt zich een regionale waterkering, te weten de Schermerweg, die de waterkering van het Noordhollandsch Kanaal vormt. Het plan voorziet echter niet in een vrijwaringszone als bedoeld in artikel 30 van voormelde provinciale verordening en evenmin is sprake van overeenstemming tussen de betrokken gemeenten, waterbeheerder en provincie omtrent het afwijken van de vrijwaringszone. [verzoeker] en anderen betogen in dit verband verder dat niet is voldaan aan artikel 33 van de provinciale verordening, aangezien ingevolge dat artikel in het plan moet worden beschreven op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en inzet van duurzame energie.
2.9.1. De raad heeft er ter zitting op gewezen dat in eerdervermelde provinciale verordening een overgangsbepaling is opgenomen, waaruit volgt dat een plan eerst vanaf 2013 moet voorzien in een vrijwaringszone. Dit is door [verzoeker] en anderen niet gemotiveerd weersproken. Voorts heeft de raad erop gewezen dat in het kader van de voorbereidingen van het plan overleg is gevoerd met het hoogheemraadschap en de provincie. De provincie heeft volgens de raad op dit punt geen opmerkingen ten aanzien van het plan gemaakt. Van het hoogheemraadschap heeft de raad in het vooroverleg geen schriftelijke reactie ontvangen, maar zij heeft desgevraagd laten weten zich te kunnen vinden in de wijze waarop het eerdere wateradvies in het plan is verwoord. Daarnaast heeft volgens de raad nog steeds overleg plaats met het hoogheemraadschap in het kader van de verdere bouwplanontwikkeling. Bovendien is in de toelichting behorende bij het plan uitvoerig ingegaan op de duurzaamheid van het plan.
Vooralsnog heeft de voorzitter niet de verwachting dat het plan in de hoofdzaak geen stand zal houden wegens strijdigheid met de provinciale ruimtelijke verordening.
2.10. Het betoog van [verzoeker] en anderen dat het plan in strijd is met het beleid van de gemeente Alkmaar waarin is vastgelegd dat het industrieterrein Oudorp wordt gerevitaliseerd, omdat het industrieterrein als gevolg van de geplande woningbouw juist niet zal worden gerevitaliseerd aangezien het voor nieuwe bedrijven minder aantrekkelijk is zich daar te vestigen en de kans bestaat dat bestaande bedrijven het terrein zullen verlaten in verband met strengere milieunormen, leidt naar het voorlopig oordeel van de voorzitter niet tot de conclusie dat het plan in de hoofdzaak zal worden vernietigd omdat het in strijd is met het gemeentelijk beleid. [verzoeker] en anderen hebben hun betoog hieromtrent vooralsnog niet aannemelijk gemaakt en gaan uit van niet nader onderbouwde veronderstellingen.
2.11. [verzoeker] en anderen voeren verder aan dat in het plan niet toereikend is ingegaan op de verkeersproblematiek die als gevolg van het plan zal ontstaan. In en naar het plangebied zal geen nieuwe infrastructuur worden aangelegd. Bovendien zal in de nabije toekomst de Bestevaerbrug worden aangelegd die het centrum van Alkmaar beter bereikbaar moet maken voor alle verkeer. Hierdoor zal doorgaand verkeer echter dwars door het plangebied zijn route vervolgen van en naar het centrum en de andere stadsdelen van Alkmaar. Volgens [verzoeker] en anderen is ten onrechte niet nader onderzocht dan wel onderbouwd waarom de bestaande infrastructuur voldoet, terwijl een forse toename van verkeer wordt verwacht.
2.11.1. In de toelichting behorende bij het plan is uitvoerig ingegaan op de gevolgen van de toename van het autoverkeer die als gevolg van het plan zal ontstaan. Er is geconcludeerd dat de verkeersintensiteit nergens boven de 5000 motorvoertuigen per dag komt, hetgeen betekent dat de wegen de verkeerstoename kunnen verwerken. In de plantoelichting is bovendien tevens rekening gehouden met de gevolgen voor het verkeer bij realisering van de Bestevaerbrug, terwijl nog niet duidelijk is of deze er zal komen. Gezien het vorenstaande bestaat naar het voorlopig oordeel van de voorzitter geen grond voor het oordeel dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de verkeerssituatie.
2.12. [verzoeker] en anderen betogen voorts dat niet is aangetoond dat het plan voldoet aan de geldende parkeernormen. Bij het vaststellen van het plan is volgens hen bovendien ten onrechte geen rekening gehouden met de gevolgen voor het parkeren als gevolg van het doorgaande verkeer dat tijdelijk in het gebied zal parkeren.
2.12.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat onder de bouwblokken parkeergarages zullen worden gebouwd. Langs de Schermerweg zullen parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Voorts is in de plantoelichting en ter zitting door de raad toegelicht dat extra parkeerruimte zal worden gerealiseerd op twee terreinen ten noorden van de Schermerweg direct grenzend aan het plangebied, om zodoende aan de in 2007 vastgestelde nieuwe parkeernormen te kunnen voldoen. Voorts is ter zitting desgevraagd van de zijde van de raad meegedeeld dat rekening is gehouden met het doorgaande verkeer door de wijk. Gelet op het vorenstaande bestaat naar het oordeel van de voorzitter vooralsnog geen grond voor de verwachting dat in de hoofdzaak zal worden geconcludeerd dat het plan niet voldoet aan de geldende parkeernormen dan wel dat het ter zake onvoldoende is gemotiveerd.
2.13. [verzoeker] en anderen voeren aan dat ten aanzien van de geluidhinder als gevolg van het verkeer op het Zeglis door de raad wordt gesteld dat hiervoor geen ontheffing nodig is, maar dat wel rekening moet worden gehouden met de gecumuleerde geluidbelasting bij de gevelwering. Dit wordt volgens [verzoeker] en anderen echter niet gewaarborgd door het plan.
2.13.1. Gelet op artikel 74, eerste en tweede lid, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 77 van de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh) behoeft bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan geen akoestisch onderzoek te worden gedaan indien voor de desbetreffende wegen een maximumsnelheid geldt van 30 kilometer per uur. Het Zeglis is een woonstraat waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt. In de toelichting op het plan is aangegeven wat de invloed van het geluidniveau van deze weg is op het plan. Daarbij is eveneens een oordeel gegeven omtrent het te verwachten cumulatieve geluidniveau. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter bestaat geen grond voor het oordeel dat het geluidonderzoek in zoverre onvoldoende is geweest.
2.14. [verzoeker] en anderen voeren verder aan dat volgens het geluidbeleid van de gemeente Alkmaar uitsluitend ontheffing kan worden verleend voor geluidbelasting van een gevel die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde indien de desbetreffende woning ten minste één geluidsluwe gevel heeft. In de toelichting behorende bij het plan worden volgens [verzoeker] en anderen ten onrechte ook gevels met een geluidbelasting tussen 48 en 51 dB als geluidsluw aangemerkt. Nu deze gevels niet kunnen worden aangemerkt als geluidsluw, kan geen ontheffing worden verleend voor een hogere geluidbelasting dan de voorkeursgrenswaarde op de andere gevels van de desbetreffende woningen en zullen deze woningen niet kunnen worden gerealiseerd, aldus [verzoeker] en anderen.
2.14.1. De raad heeft verwezen naar een rapport over de geluidbelasting van het industrieterrein van 15 januari 2010 van de gemeente Alkmaar, waarin is geconcludeerd dat is gebleken dat de geluidbelasting ter plaatse van de gevels aan de zuidwestzijde ten hoogste gelijk is aan 47 dB etmaalwaarde, zodat deze gevels voor industrielawaai als geluidsluw zijn aan te merken. Voorts heeft de raad verwezen naar een rapport over de geluidbelasting vanwege het wegverkeerslawaai van Grontmij Nederland B.V. van 7 januari 2010, waarin is geconcludeerd dat wordt voldaan aan het criterium geluidsluwe gevel. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt op de geluidsluwe gevel door geen van de bronnen overschreden. In de toelichting behorende bij het plan is vermeld dat sprake is van een geluidbelasting tussen 48 en 51 dB. Dit betreft echter de gecumuleerde geluidbelasting. De raad heeft toegelicht dat de tekst van de plantoelichting ziet op de vraag of het gecumuleerde geluidniveau niet zodanig hoog wordt, dat op die grond geen hogere waarde zou kunnen worden afgegeven. Voorts is bekeken wat de invloed is van het geluid afkomstig van het wegverkeer op het Zeglis. In beide gevallen wordt geconcludeerd dat het geluidniveau niet zodanig hoog wordt dat dit in strijd zou zijn met een goede ruimtelijke ordening.
Het vorenstaande in aanmerking genomen ziet de voorzitter geen aanleiding tot schorsing van het plan op de grond dat de gevels door de raad ten onrechte als geluidsluw worden aangemerkt.
2.15. Voorts voeren [verzoeker] en anderen aan dat de geluidbelasting op de gevels van de voorziene woningen als gevolg van de aanleg van de Bestevaerbrug de maximale ontheffingswaarde van 63 dB zal overschrijden. Als gevolg daarvan zal bij nog minder woningen kunnen worden gesproken over een geluidsluwe gevel en zal bij een aantal woningen met meerdere dove gevels moeten worden gewerkt. Volgens [verzoeker] en anderen is het in strijd met de ratio van de Wgh, het gemeentelijke beleid en een goede ruimtelijke ordening dat wat betreft de geluidbelasting van de te ontwikkelen appartementen geen rekening is gehouden met de aanleg van deze brug, die weliswaar nog niet planologisch is vastgelegd, maar waar wel reeds vergevorderde besluitvorming over heeft plaatsgevonden.
2.15.1. In de plantoelichting is ingegaan op de resultaten van het geluidonderzoek vanwege het verkeer op de eventueel te bouwen Bestevaerbrug. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB zal volgens de plantoelichting worden overschreden en er kan niet meer worden gesproken over geluidsluwe gevels. De raad heeft er echter terecht op gewezen dat voormelde onderzoeksgegevens voorlopig en indicatief zijn. Bij de verdere besluitvorming en uitwerking van de plannen voor de brug zal volgens de raad aandacht moeten worden gegeven aan de mogelijkheden om de geluidbelasting te verminderen door wellicht een andere situering of het treffen van maatregelen aan de brug.
Aangezien nog niet zeker is of deze brug er daadwerkelijk zal komen, bestaat er naar het voorlopig oordeel van de voorzitter geen grond voor het oordeel dat de raad in het onderhavige plan ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de gevolgen van de geluidbelasting ten gevolge van die brug.
2.16. Voor zover [verzoeker] en anderen betogen dat het plan geen blijk geeft van een zorgvuldige watertoets verwijst de voorzitter naar de plantoelichting waarin de watertoets is opgenomen. [verzoeker] en anderen hebben naar het voorlopig oordeel van de voorzitter niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een onzorgvuldig uitgevoerde watertoets.
2.17. [verzoeker] en anderen wijzen er voorts op dat zich in het plangebied padden bevinden. In het onderzoek naar de flora en fauna in het gebied is vermeld dat rekening moet worden gehouden met de paddentrek en dat om die reden de werkzaamheden op het braakliggende terrein eerst na 15 maart dienen te worden uitgevoerd. Volgens [verzoeker] en anderen vindt de paddentrek echter plaats tot eind april, zodat het plan in strijd met de Flora- en faunawet is en onzorgvuldig is voorbereid. Voorts is uit onderzoeken gebleken dat struiken en bomen niet mogen worden verwijderd in de periode tussen half maart en half juni, terwijl in de plantoelichting of de regels behorende bij het plan niet is gewaarborgd dat deze bescherming van broedvogels daadwerkelijk plaatsvindt.
2.17.1. Aangezien in de toelichting op het plan is vermeld dat de uitgevoerde onderzoeken hebben uitgewezen dat een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet niet noodzakelijk is indien rekening wordt gehouden met onder meer de aanwezigheid van padden en broedvogels en dat bij de inmiddels uitgevoerde werkzaamheden rekening is gehouden met deze aanbevelingen, ziet de voorzitter geen grond om tot schorsing van het plan over te gaan om reden dat in het plan onvoldoende rekening is gehouden met de in het plangebied voorkomende flora en fauna.
2.18. [verzoeker] en anderen betogen verder dat in de plantoelichting niet is uiteengezet op welke wijze het behoud van de Westfriese Omringdijk, een provinciaal monument, wordt gewaarborgd. Voorts volgt uit de "Quick scan cultuurhistorische waarden plangebied Jaagpad" en uit het "Rapport archeologische opgravingen aan de Schermerweg 80-82 te Alkmaar" volgens hen niet dat er verder geen belemmeringen zouden zijn voor de voorziene ontwikkelingen. Zo volgt uit de quick scan bijvoorbeeld dat het pand aan de Schermerweg 86 van bijzondere cultuurhistorische waarde is en had dienen te worden opgenomen in de nieuwbouwplannen. Uit het archeologisch rapport volgt bovendien dat het plangebied een schat aan archeologisch vondstmateriaal kent, terwijl uit de plantoelichting niet kan worden afgeleid of en hoe het nog op te graven vondstmateriaal zal worden behouden en hoe de archeologische waarde van het gebied kan worden beschermd, aldus [verzoeker] en anderen.
2.18.1. In de toelichting op het plan is vermeld dat de herkenbaarheid van de Westfriese Omringdijk zoveel mogelijk behouden dient te blijven en daar waar mogelijk dient te worden vergroot. Uitgangspunt is verder dat de schoorsteen van de voormalige wasserij behouden dient te blijven. Wat betreft cultuurhistorie en archeologie zijn er verder geen belemmeringen voor de ontwikkeling van het terrein. In het plan is met genoemde uitgangspunten rekening gehouden, aldus de toelichting. Gelet hierop ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de verwachting bestaat dat het plan in de hoofdzaak geen stand zal houden vanwege het feit dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de cultuurhistorische en archeologische waarden in het plangebied.
2.19. Ten slotte betogen [verzoeker] en anderen dat zij twijfelen aan de economische uitvoerbaarheid van het plan. Gezien de economische crisis en de nabijheid van het industrieterrein bestaat onzekerheid ten aanzien van de afzetbaarheid van de te realiseren appartementen, aldus [verzoeker] en anderen.
2.19.1. Gelet op de gemeentelijke en provinciale prognoses waar door de raad op is gewezen en waaruit blijkt dat het aantal huishoudens in Alkmaar en de regio nog gedurende een flink aantal jaren zal groeien, hetgeen samen met de nog steeds dalende gemiddelde woningbezetting voor Alkmaar resulteert in een woningbehoefte van ongeveer 3000 woningen tot 2020 en nogmaals een gelijk aantal tot 2040, ziet de voorzitter op voorhand geen grond voor het oordeel dat het plan niet uitvoerbaar is en de daarin voorziene woningen niet verkoopbaar zijn.
2.20. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter in het door [verzoeker] en anderen aangevoerde geen aanleiding voor de verwachting dat het besluit in de bodemprocedure niet in stand kan blijven. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat derhalve geen grond.
2.21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Bechinka
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2011