201010712/1/H1.
Datum uitspraak: 1 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Zeist,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 29 september 2010 in zaak nr. 09/3222 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Zeist.
Bij besluit van 25 juni 2009 heeft het college aan de Stichting Tennisaccomodatie Krakelingweg (hierna: vergunninghouder) ontheffing en reguliere bouwvergunning verleend voor het oprichten van een clubhuis op het perceel Krakelingweg 1 te Zeist (hierna: het perceel).
Bij besluit van 6 oktober 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 29 september 2010, waarvan het proces-verbaal is verzonden op 6 oktober 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Dit proces-verbaal is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 november 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 1 december 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 mei 2011, waar het college, vertegenwoordigd door mr. H.R. Snijder, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2.1. De Afdeling overweegt ambtshalve als volgt.
2.2. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 8:1, eerste lid, van die wet, kan uitsluitend een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken.
Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
2.3. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een clubgebouw met een dakhoogte van 4,97 m, ter vervanging van het op het perceel aanwezige clubgebouw. De afstand van de woning van [appellant] tot aan het clubgebouw bedraagt ongeveer 175 m. Tussen het perceel van [appellant] en de gronden waarop het clubgebouw wordt gerealiseerd ligt de Krakelingweg waarnaast een enkele tientallen meters brede strook met loofbomen is gelegen die het zicht van [appellant] op die gronden beperkt dan wel geheel ontneemt. Gelet hierop en nu voorts gesteld noch gebleken is dat de ruimtelijke uitstraling van het nieuwe clubgebouw zodanig groot is dat [appellant] daardoor rechtstreeks in zijn belangen wordt geschaad, valt [appellant] niet aan te merken als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij het besluit tot verlening van de ontheffing en bouwvergunning, zodat het college het door hem daartegen gemaakte bezwaar ten onrechte niet niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De omstandigheid dat recentelijk een gedeelte van de loofbomen is gekapt, zoals blijkt uit de door [appellant] ingebrachte nadere stukken en bevestigd door het college ter zitting, kan niet leiden tot een ander oordeel, nu die omstandigheid dateert van na het besluit op bezwaar en bovendien niet aannemelijk is dat zijn zicht op het clubgebouw ten gevolge hiervan dermate is veranderd dat hij, ondanks voormelde afstand, wel als belanghebbende zou moeten worden aangemerkt als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 6 oktober 2009 alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. De Afdeling ziet voorts aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 25 juni 2009 niet-ontvankelijk te verklaren en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.5. Het college dient op hierna te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 29 september 2010 in zaak nr. 09/3222;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zeist van 6 oktober 2009, kenmerk 09uit08188;
V. verklaart het door [appellant] tegen het besluit van 25 juni 2009 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zeist tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Zeist aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 374,00 (zegge: driehonderdvierenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2011