201011147/1/R2.
Datum uitspraak: 1 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en anderen, wonend te Barneveld,
de raad van de gemeente Barneveld,
verweerder.
Bij besluit van 28 september 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Van Hogendorplaan" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 november 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 april 2011, waar de raad, vertegenwoordigd door drs. V.M. Bouma, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Tevens is [belanghebbende], vertegenwoordigd door C.D. Verbeek, als partij gehoord.
2.1. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
[appellant B], [appellant C], [appellant D], [appellant E] hebben geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren gebracht bij de raad.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 6:13 van de Awb, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
Deze omstandigheid doet zich niet voor.
Het beroep is, voor zover ingediend door [appellant B], [appellant C],
[appellant D] en [appellant E], niet-ontvankelijk.
2.2. Het plan voorziet in woningbouw op het perceel waarop het voormalige politiebureau aan de Van Hogendorplaan zich bevond en op de aansluitende percelen. Tevens worden de bestaande taxi- en garageactiviteiten met benzinepomp vastgelegd.
2.3. [appellant A] en [appellant F] hebben bezwaar tegen de vaststelling van het plan voor zover het betreft het plandeel dat ziet op het perceel op de hoek van de Beekstraat en de Van Houtenlaan. Zij voeren aan dat de maximale nokhoogte van tien meter voor de op dit perceel mogelijk gemaakte woningen te hoog is. Zij betogen dat een nokhoogte van zeven en een halve meter voldoende is. Van [appellant A] en [appellant F] voeren aan dat door de gekozen nokhoogte lucht, licht en zon van hun perceel wordt weggenomen. Verder voeren zij aan dat de hoogte niet passend is in de omgeving. Voorts voeren [appellant A] en [appellant F] aan dat het gemeentebestuur een eerder bouwplan voor dit perceel met een maximale nokhoogte van negen meter heeft afgewezen.
2.4. De raad stelt zich op het standpunt dat de gekozen maximale nokhoogte van tien meter passend is in de omgeving en de omgeving een verbeterd aanzicht geeft. Voorts is deze hoogte volgens de raad nodig voor de verwezenlijking van de gewenste eengezinswoningen.
2.5. Niet gebleken is dat de stelling van de raad dat de gangbare maximale bouwhoogten in de omgeving van de voorziene woningen tussen de negen en elf meter is, onjuist is. De raad heeft zich derhalve op het standpunt kunnen stellen dat een maximale nokhoogte van tien meter aansluit bij de gangbare bouwhoogten in de omgeving.
Voorts is niet betwist dat de gekozen nokhoogte nodig is om eengezinswoningen, zoals gebruikelijk in de omgeving, met twee lagen en een kap te kunnen bouwen zodat de door [appellant A] en [appellant F] voorgestelde nokhoogte van zeven en een halve meter voor de verwezenlijking van eengezinswoningen niet voldoende is.
Gelet op de ligging van de nieuwe woningen ten opzichte van de woningen van [appellant A] en [appellant F] is de Afdeling voorts van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake zal zijn van onevenredige vermindering van zon, licht en lucht. Dit standpunt wordt eveneens bevestigd in het door de raad ter onderbouwing van het verweer overgelegde bezonningsonderzoek.
Het feit dat het gemeentebestuur een eerder plan voor de bouw van appartementen op het betreffende perceel met een maximale bouwhoogte van negen meter heeft afgewezen doet aan het voorgaande niet af nu dit een ander bouwplan met een andere ruimtelijke uitstraling betreft dan het thans te beoordelen plan.
2.6. In hetgeen [appellant A] en [appellant F] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan voor zover het betreft het plandeel dat ziet op het perceel op de hoek van de Beekstraat en de Van Houtenlaan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep, voor zover het is ingesteld door [appellant B], [appellant C], [appellant D] en [appellant E], niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep, voor zover het is ingesteld door [appellant A] en [appellant F], ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Langeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2011