ECLI:NL:RVS:2011:BQ5951

Raad van State

Datum uitspraak
25 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201006844/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M.A.A. Mondt-Schouten
  • G.N. Roes
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Oosterhof-Heggerenk 1e partiële herziening en de rechtsgeldigheid daarvan

In deze zaak gaat het om de rechtsgeldigheid van het bestemmingsplan "Oosterhof-Heggerenk 1e partiële herziening (Jonasweg 6)" dat op 22 april 2010 door de raad van de gemeente Epe is vastgesteld. Tegen dit besluit hebben verschillende appellanten, allen wonend in Vaassen, beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellanten betogen dat het plan op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen, onder andere omdat er geen overleg heeft plaatsgevonden met omwonenden en omdat het ontwerpplan kort voor de zomervakantie ter inzage is gelegd. Ook wordt aangevoerd dat het plan niet voldoet aan de wijzigingsregels van het voorgaande plan en dat er veel fouten in de stukken staan.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 19 april 2011 behandeld. De raad heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat er geen verplichting bestaat om belanghebbenden voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan te informeren. De Afdeling oordeelt dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan voldoet aan de wettelijke vereisten en dat de bezwaren van de appellanten niet opwegen tegen de belangen van de zorginstelling die in het plan is voorzien.

De Afdeling concludeert dat de appellanten niet hebben aangetoond dat de procedure tot vaststelling van het bestemmingsplan onzorgvuldig is verlopen. De Afdeling oordeelt verder dat de raad voldoende onderzoek heeft gedaan naar de noodzaak van de zorginstelling en dat het plan niet in strijd is met het gemeentelijk beleid. De beroepen van de appellanten worden ongegrond verklaard, en er wordt geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

201006844/1/R2.
Datum uitspraak: 25 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te Vaassen, gemeente Epe,
2. [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B] (hierna: in enkelvoud [appellant sub 2]), wonend te Vaassen, gemeente Epe,
3. [appellant sub 3], wonend te Vaassen, gemeente Epe,
en
de raad van de gemeente Epe,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 april 2010, nr. 2010-03365, heeft de raad het bestemmingsplan "Oosterhof-Heggerenk 1e partiële herziening (Jonasweg 6)" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 juli 2010, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 juli 2010, en [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 juli 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft Triada Woondiensten een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant sub 1] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 april 2011, waar [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2], [appellant sub 3] en de raad, vertegenwoordigd door H.A. Naijen en I.L.E. Verhoeff, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord Triada Woondiensten, vertegenwoordigd door mr. drs. R.S. Wertheim, advocaat te Zwolle, en [directeur].
2. Overwegingen
2.1. Het plan voorziet in de bouw van 17 zorgappartementen op het perceel Jonasweg 6, in de kern van Vaassen.
2.2. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] betogen dat het plan op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. In dit verband voeren zij aan dat de raad en Triada Woondiensten niet de bereidheid hebben gehad in een eerder stadium van de procedure met hen in overleg te treden over het voornemen ter plaatse een zorginstelling te realiseren. Ten onrechte is volgens hen geen informatie verstrekt aan omwonenden. Daarnaast is het ontwerpplan volgens hen kort voor de zomervakantie ter inzage gelegd en heeft de raad zich niet gehouden aan de beslistermijn voor het vaststellen van een bestemmingsplan van twaalf weken.
Tevens betoogt [appellant sub 2] dat het onderhavige plan niet voldoet aan de wijzigingsregels uit het voorgaande plan. De raad heeft er ten onrechte voor gekozen het voorgaande plan te herzien. Volgens [appellant sub 2] had een wijzigingsplan moeten worden vastgesteld.
[appellant sub 3] betoogt voorts dat het plan op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen, omdat in de stukken veel fouten staan.
2.2.1. Het voeren van overleg tussen het gemeentebestuur en belanghebbenden maakt geen onderdeel uit van de procedure tot vaststelling van het bestemmingsplan, zoals vastgelegd in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Het ontbreken van een dergelijk overleg heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het besluit waarbij het bestemmingsplan is vastgesteld. Daarnaast bestaat geen verplichting belanghebbenden op de hoogte te stellen van de voorgenomen invulling van het plan. Er is voldaan aan de wettelijke vereisten ter zake van de kennisgeving van de terinzagelegging.
2.2.2. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 1] en anderen dat het ontwerpplan ten onrechte in een vakantieperiode ter inzage heeft gelegen overweegt de Afdeling dat noch de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) noch de Wro zich daartegen verzet.
2.2.3. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wro, voor zover hier van belang, beslist de raad binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging omtrent de vaststelling van het plan. [appellant sub 1] en anderen hebben terecht naar voren gebracht dat deze beslistermijn is overschreden, nu het plan dertien weken na de termijn van de terinzagelegging is vastgesteld. Noch uit artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wro noch uit enige andere wettelijke bepaling kan echter worden afgeleid dat de raad na het verstrijken van de beslistermijn niet meer bevoegd is een bestemmingsplan vast te stellen.
2.2.4. Met betrekking tot het betoog van [appellant sub 2] omtrent de wijzigingsbevoegdheid uit het voorgaande plan, overweegt de Afdeling dat deze wijzigingsbevoegdheid niet afdoet aan de bevoegdheid van de raad om een herziening van het voorgaande plan vast te stellen. De vraag in hoeverre het onderhavige plan voldoet aan de wijzigingsregels is in dit verband dan ook niet van belang.
2.2.5. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 3] dat het plan op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en in de stukken veel fouten staan, overweegt de Afdeling dat [appellant sub 3] niet nader heeft geconcretiseerd op welke stukken dit betoog betrekking heeft en welke fouten het volgens haar betreft.
2.2.6. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de bestemmingsplanprocedure onzorgvuldig is verlopen.
2.3. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] betogen daarnaast dat onvoldoende duidelijk is welke vorm van zorg voor welke doelgroep in het plan mogelijk wordt gemaakt. Volgens hen dient in het plan te worden opgenomen of de zorginstelling bijvoorbeeld huisvesting zal bieden aan ex-drugsverslaafden of mensen met een verstandelijke handicap. De nadere aanduiding 'zorginstelling' biedt hieromtrent volgens hen onvoldoende duidelijkheid.
2.3.1. De raad heeft uiteengezet dat op grond van de planregels huisvesting in combinatie met zorg zal worden geboden en acht de in het plan opgenomen definitie van het begrip 'zorginstelling' voldoende duidelijk. Daarnaast stelt de raad zich op het standpunt dat niet in het plan behoeft te worden opgenomen welke specifieke doelgroep ter plaatse zal worden gehuisvest, omdat dit geen ruimtelijk relevant aspect betreft.
2.3.2. Blijkens de verbeelding is aan het grootste gedeelte van het plangebied de bestemming "Wonen" met de nadere aanduiding 'zorginstelling' toegekend. Ingevolge artikel 4.1 van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep en ter plaatse van de aanduiding 'zorginstelling' tevens voor een zorginstelling en/of zorgeenheden en/of bijzondere woonvormen.
Ingevolge artikel 1.33 wordt onder een zorginstelling verstaan een instelling die zorg(diensten) verleent in combinatie met huisvesting.
Triada Woondiensten heeft ter zitting uiteengezet dat de zorginstelling huisvesting zal gaan bieden aan mensen met een indicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg. Het betreft bewoners die met een relatief lichte vorm van begeleiding en een grote mate van zelfstandigheid ter plaatse kunnen gaan wonen. De Afdeling is van oordeel dat voornoemde planregels voldoende concreet en voldoende geobjectiveerd zijn om duidelijkheid te verschaffen omtrent het gebruik dat ter plaatse van dit gedeelte van het plangebied is toegestaan, namelijk huisvesting in combinatie met zorg. Voor zover [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] betogen dat in het plan dient te worden opgenomen welke specifieke doelgroep in de zorginstelling zal worden gehuisvest, overweegt de Afdeling dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in het kader van het bestemmingsplan niet van belang is welke van de door [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] bedoelde doelgroepen ter plaatse zal worden gehuisvest, nu dit niet leidt tot een ruimtelijk relevant onderscheid.
2.4. [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen voorts dat onvoldoende onderzoek heeft plaatsgevonden naar de noodzaak van de in het plan voorziene zorginstelling en dat bij de vaststelling van het plan ten onrechte geen toets aan het gemeentelijk beleid heeft plaatsgevonden. In dit verband wijzen [appellant sub 1] en anderen op het Ruimtelijk Structuurplan Epe (hierna: het Structuurplan) waarin volgens hen is opgenomen dat zorgvoorzieningen uitsluitend in zogenoemde woonzorgzones kunnen worden gerealiseerd.
2.4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de noodzaak van de zorginstelling voldoende is aangetoond, omdat de zorgverlener het verzoek heeft gedaan om het plan vast te stellen. Voorts is het plan volgens de raad niet in strijd met het gemeentelijk beleid.
2.4.2. Zoals hiervoor reeds overwogen zal de in het plan voorziene zorginstelling huisvesting gaan bieden aan mensen die met een relatief lichte vorm van begeleiding en een grote mate van zelfstandigheid kunnen gaan wonen. Namens Riwis Zorg en Welzijn, de zorgverlener, is verklaard dat veel vraag bestaat naar de in het plan voorziene vorm van huisvesting. Gelet hierop acht de Afdeling de noodzaak voor de zorgwoningen voldoende aangetoond.
Ten aanzien van het gemeentelijk beleid omtrent zorginstellingen staat in de Zienswijzennota uiteengezet dat nu het in het onderhavige plan herbouw en functiewijziging van een solitair pand betreft en het om een vrij beperkte ontwikkeling gaat, er geen specifieke beleidsregels van toepassing zijn. Voor zover [appellant sub 1] en anderen verwijzen naar het Structuurplan overweegt de Afdeling dat anders dan [appellant sub 1] en anderen kennelijk menen uit het Structuurplan niet volgt dat zorginstellingen uitsluitend binnen de zogenoemde woonzorgzones mogen worden gevestigd. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd met gemeentelijk beleid is vastgesteld.
2.5. [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen voorts dat de in het plan voorziene bebouwing wat betreft massa en maximale bouwhoogte niet passend is in de omgeving. In dit verband wijzen zij erop dat de omgeving van het plangebied volgens hen is aangewezen als beschermd dorpsgezicht. [appellant sub 2] betoogt voorts dat het aantal appartementen ten onrechte niet in de planregels is gemaximeerd.
2.5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de verandering van de bebouwingsmogelijkheden dient te worden vergeleken met de maximale bouwmogelijkheden in het voorgaande plan. Onder het voorgaande plan "Oosterhof Heggerenk" was voor het plangebied een groter bouwvlak opgenomen met een maximaal bebouwingsoppervlak van 530 m². Daarnaast was voor het gehele bouwvlak een maximale bouwhoogte van 12 meter opgenomen. De raad acht de in het plan voorziene bebouwing passend in de omgeving en stelt dat het aantal appartementen niet in de planregels behoeft te worden gemaximeerd.
2.5.2. Blijkens de verbeelding gelezen in samenhang met artikel 4.2, eerste lid, onder c, van de planregels is aan de in de plan voorziene bebouwing aan de zijde van de Jonasweg een maximale bouwhoogte van 12 meter toegekend. Voor de voorziene bebouwing aan de achterzijde van het perceel geldt een maximale bouwhoogte van 6 meter.
De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de in het plan voorziene bebouwing passend kan worden geacht in de omgeving. Daartoe acht de Afdeling van belang dat uit de stukken is gebleken dat voor de bebouwing in de omgeving van het plangebied een maximale bouwhoogte van respectievelijk 8 en 11 meter geldt, hetgeen niet dusdanig van de in het plan voorziene bebouwing afwijkt dat de bebouwing reeds daarom niet passend kan worden geacht. Anders dan [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] kennelijk veronderstellen is de omgeving van het plangebied niet aangewezen als beschermd dorpsgezicht, zodat de raad hierin geen aanleiding behoefde te zien af te zien van vaststelling van het plan. Voorts heeft de raad in redelijkheid in aanmerking kunnen nemen dat het voorgaande plan voor het perceel ruimere bouwmogelijkheden bood dan het onderhavige plan. De omstandigheid dat de bebouwing onder het voorgaande plan feitelijk kleiner was van omvang doet hieraan niet af, nu in dit verband de maximale planologische mogelijkheden dienen te worden vergeleken.
2.5.3. Ten aanzien van het betoog dat het aantal appartementen ten onrechte niet in het plan is gemaximeerd stelt de Afdeling vast dat inderdaad geen maximum aantal woningen in de planregels is opgenomen. Blijkens de plantoelichting zullen in het plangebied 17 appartementen worden gerealiseerd. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de omvang van het bouwvlak en de maximale bouwhoogte het aantal woningen voldoende maximeert. Met het bouwplan worden voorts de maximale mogelijkheden van het plan benut. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat in de planregels desondanks een maximum aantal woningen had moeten worden opgenomen.
2.6. [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen voorts dat het plan een aantasting vormt van het woon- en leefklimaat. Een toename van 17 woonzorgappartementen vormt volgens hen een te hoge druk op de leefomgeving. Zij vrezen ernstige overlast te ondervinden ten gevolge van de zorginstelling. In dit verband wijzen zij erop dat in de directe omgeving van het plangebied reeds een andere zorginstelling is gevestigd, ten gevolge waarvan zij stellen grote overlast te ondervinden. [appellant sub 2] betoogt voorts dat de tijdelijke bewoners van het door Triada Woondiensten verhuurde pand Jonasweg 6 eveneens voor veel overlast zorgen. [appellant sub 3] betoogt in dit verband dat de bedrijfsvoering van haar pension ernstig zal worden aangetast. Daarnaast vrezen [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] parkeeroverlast ten gevolge van het plan.
2.6.1. De raad heeft uiteengezet dat er geen aanwijzingen zijn dat de bewoners van de zorginstelling voor overlast zullen zorgen. Ten aanzien van de vrees voor parkeeroverlast stelt de raad dat binnen het plangebied voldoende parkeergelegenheid zal worden gecreëerd, zodat de parkeerdruk in de omgeving niet zal toenemen. De raad stelt zich mede gelet op het voorgaande op het standpunt dat geen sprake is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat. In dit verband wijst de raad erop dat in de omgeving van het plangebied verschillende andere functies gevestigd zijn.
2.6.2. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de aantasting van het woon- en leefklimaat ten gevolge van de zorgwoningen dusdanig zal zijn dat hieraan groter gewicht diende te worden toegekend dan aan de belangen die zijn gemoeid met de realisatie van het plan. Evenmin bestaat aanleiding voor het oordeel dat de bedrijfsvoering van het pension van [appellant sub 3] dusdanig zal worden aangetast dat hieraan doorslaggevend gewicht diende te worden toegekend. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat in de omgeving van het plangebied naast woningen reeds verschillende andere functies aanwezig zijn zoals twee kerken, een pastorie, een begraafplaats en een andere zorginstelling. Daarnaast acht de Afdeling van belang dat onder het voorgaande bestemmingsplan "Oosterhof Heggerenk" een horecabestemming aan het perceel was toegekend. Dat [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] overlast ondervinden van de in de omgeving van het plangebied aanwezige zorginstelling en de tijdelijke huurders van het pand aan de Jonasweg 6 brengt voorts niet met zich dat de functies die het plan ter plaatse mogelijk maakt eveneens tot overlast zullen leiden. In het geval toch overlast ontstaat zal een verzoek om handhaving op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening kunnen worden gedaan.
2.6.3. Met betrekking tot de vrees voor parkeeroverlast staat in het verweerschrift vermeld dat aansluiting is gezocht bij de parkeernormen van het CROW voor de categorie serviceflat/aanleunwoning. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen aanleiding dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen uitgaan van deze norm. Uitgaande van 17 appartementen betekent dit dat er minimaal 6 en maximaal 10 parkeerplaatsen dienen te worden gerealiseerd. Gelet op de vrees van omwonenden voor een verhoogde parkeerdruk is blijkens de Zienswijzennota in overleg met Triada Woondiensten besloten dat op het eigen terrein van de zorginstelling 11 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Triada Woondiensten heeft dit ter zitting bevestigd. Blijkens de verbeelding biedt het plan binnen de bestemmingsgrens voldoende ruimte deze parkeerplaatsen te realiseren. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben aangevoerd ziet de Afdeling gelet op het vorenstaande geen aanleiding voor het oordeel dat het plan parkeeroverlast tot gevolg zal hebben.
2.7. [appellant sub 1] en anderen betogen tot slot dat de raad uitsluitend rekening heeft gehouden met de belangen van Triada Woondiensten. In dit verband wijzen zij erop dat de raad een aantal jaren geleden, toen een andere ontwikkelaar het voornemen had ter plaatse woningen te realiseren, een plan met een beperkter aantal woningen en een beperktere bouwmassa passend vond.
2.7.1. De raad heeft uiteengezet dat bij een eerder voornemen ter plaatse woningbouw te realiseren nooit een concreet verzoek is ingediend bij de gemeente. Er heeft hieromtrent dan ook geen besluitvorming plaatsgevonden. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad op dit punt uitsluitend rekening heeft gehouden met de belangen van Triada Woondiensten. Evenmin bestaat aanleiding voor het oordeel dat de raad de in het geding zijnde belangen anderszins op onevenwichtige wijze heeft afgewogen.
2.8. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, voorzitter, en mr. G.N. Roes en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Brand, ambtenaar van staat.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Brand
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2011
575.