201009699/1/H1.
Datum uitspraak: 25 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Den Ilp, gemeente Landsmeer,
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 26 augustus 2010 in de zaken nrs. 09/338 en 09/2659 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Texel.
Bij besluit van 22 april 2008 heeft het college geweigerd aan [appellant] vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een tuinhuis op het perceel [locatie] te De Koog (hierna: het perceel).
Bij besluit van 12 december 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 18 februari 2009 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast om het op het perceel aanwezige tuinhuis te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 13 oktober 2009, aangevuld bij besluit van 7 december 2009, heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 augustus 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank de door [appellant] tegen de besluiten van 12 december 2008 en 13 oktober 2009, gewijzigd bij besluit van 7 december 2009, ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en het college opgedragen nieuwe besluiten op bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 oktober 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 14 december 2010 heeft de raad van de gemeente Texel (hierna: de raad) geweigerd vrijstelling te verlenen voor het oprichten van een tuinhuis op het perceel.
Bij besluit van 6 januari 2011 heeft het college het door [appellant] tegen het besluit van 22 april 2008 gemaakte bezwaar wederom ongegrond verklaard en de weigering bouwvergunning te verlenen in stand gelaten.
[appellant] en het college hebben nadere reacties ingediend.
Bij besluit van 2 maart 2011 heeft het college het door [appellant] tegen het besluit van 18 februari 2009 gemaakte bezwaar wederom ongegrond verklaard en de in dat besluit opgenomen lastgeving gehandhaafd.
[appellant] heeft een nadere reactie ingediend.
Bij besluit van 22 maart 2011 heeft het college de aan het besluit van 2 maart 2011 verbonden begunstigingstermijn verlengd.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 april 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. X. Wentink-Quelle, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door C.H. Witte, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. [appellant] heeft in zijn hoger beroepschrift volstaan met te betogen dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat, gelet op het delegatiebesluit van de raad van de gemeente Texel (hierna: de raad) van 13 februari 2001, niet het college, maar de raad bevoegd was op zijn verzoek om vrijstelling te beslissen. Hiertoe voert hij aan dat zijn verzoek om vrijstelling past binnen de nota "Diverse gebouwen en overgangsrecht" (hierna: de beleidsnota) van 11 februari 2003.
2.1.1. Bij besluit van 13 februari 2001 heeft de raad besloten, voor zover hier van belang, projecten vallend binnen het provinciale speerpunt "niet-agrarische functies in het landelijk gebied" waarvoor beleid is vastgesteld, te delegeren aan het college. Niet in geschil is dat de bouwaanvraag ziet op de verwezenlijking van een project met een niet-agrarische functie gelegen in het landelijk gebied. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de beleidsnota, ongeacht de vraag of het verzoek om vrijstelling van [appellant] voldoet aan de in die nota opgenomen voorwaarden, niet als beleid als bedoeld in het delegatiebesluit kan worden aangemerkt. Dat beleid ziet op de sanering van bebouwing gelegen op gronden binnen de gehele gemeente in situaties die niet binnen de voorschriften van het geldende bestemmingsplan passen, maar die op grond van het overgangsrecht wel in stand mogen worden gelaten en uitgebreid.
Het beleid is derhalve niet specifiek opgesteld voor het provinciale speerpunt "niet-agrarische functies in het landelijk gebied". Nu de beleidsnota niet is vastgesteld ten behoeve van dat provinciale speerpunt, is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat niet het college, maar de raad bevoegd en gehouden was te beslissen op het verzoek om vrijstelling.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Bij besluit van 6 januari 2011 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door [appellant] tegen het besluit van 22 april 2008 gemaakte bezwaar en de weigering bouwvergunning te verlenen voor het tuinhuis in stand te laten. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding.
2.4. Aan het in stand houden van de weigering bouwvergunning te verlenen ligt het besluit van de raad van 14 december 2010 ten grondslag. Bij dat besluit heeft de raad geweigerd vrijstelling te verlenen voor het legaliseren van het reeds gerealiseerde tuinhuis.
2.5. Het betoog van [appellant] dat niet de raad, maar het college bevoegd was te beslissen op zijn verzoek om vrijstelling, faalt op grond van de overweging, als neergelegd in 2.1.1.
2.6. [appellant] betoogt dat ten onrechte is verzuimd hem in de gelegenheid te stellen om zijn zienswijzen naar voren te brengen als bedoeld in artikel 4:7 van de Awb en bezwaar te maken tegen het besluit van de raad vrijstelling te weigeren voor het tuinhuis. Voorts betoogt [appellant] dat met de besluiten van 14 december 2010 en 6 januari 2011 geen uitvoering is gegeven aan de uitspraak van de rechtbank. Hiertoe voert hij aan dat het college heeft volstaan met het voorleggen van die uitspraak en een voorstel voor een nieuw besluit op bezwaar aan de raad.
2.6.1. De raad heeft met zijn besluit van 14 december 2010 een bevoegdheidsgebrek aan het eerdere besluit van 12 december 2008 van het college hersteld. Zijn besluit is inhoudelijk gelijk aan dat van het college en in beide gevallen is voor de motivering van de weigering vrijstelling te verlenen verwezen naar het advies van de bezwarencommissie. Nu de betrokken bestuursorganen - de raad en het college - behoren tot dezelfde rechtspersoon en bovendien is beslist op dezelfde aanvraag brengt een redelijke uitleg van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb met zich, gezien het doel en de strekking van deze bepalingen, dat het beroep van [appellant] geacht moet worden mede te zijn gericht tegen het besluit van de raad van 14 december 2010. Derhalve hoefde [appellant] niet eerst in de gelegenheid te worden gesteld bezwaar te maken tegen dat besluit. Evenmin bestond grond hem in de gelegenheid te stellen daarover zijn zienswijzen naar voren te brengen, nu aan zowel de weigering van het college als die van de raad dezelfde motivering ten grondslag is gelegd. Voorts kan [appellant] niet worden gevolgd in zijn betoog dat met de besluiten van 14 december 2010 en 6 januari 2011 geen uitvoering is gegeven aan de uitspraak van de rechtbank. Anders dan hij betoogt, blijkt uit de stukken niet dat is volstaan met het voorleggen van de uitspraak en een voorstel voor een nieuw besluit op bezwaar door het college aan de raad. Uit het besluit van de raad van 14 december 2010 blijkt dat hij zich gebaseerd heeft op alle van belang zijnde stukken, waaronder begrepen de door [appellant] overgelegde stukken en het advies van de bezwarencommissie.
2.7. Het beroep tegen de besluiten van 14 december 2010 en 6 januari 2011 is ongegrond.
2.8. Bij besluit van 2 maart 2011, gewijzigd bij besluit van 22 maart 2011, heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door [appellant] tegen het besluit van 18 februari 2009 gemaakte bezwaar en het besluit tot handhavend optreden tegen het op het perceel opgerichte tuinhuis in stand te laten. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding.
2.9. Het tuinhuis is gebouwd zonder de daarvoor vereiste bouwvergunning, zodat het college terzake bevoegd was handhavend op te treden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.10. [appellant] betoogt dat het college vanwege het bestaan van concreet zicht op legalisatie van handhavend optreden moet afzien. Hiertoe voert hij aan dat voor het tuinhuis bouwvergunning kan worden verleend, omdat voldaan wordt aan de in de beleidsnota opgenomen voorwaarden.
2.10.1. Dit betoog faalt. Het beroep tegen de weigering vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het tuinhuis is ongegrond verklaard. Daarmee is die weigering onherroepelijk geworden. Reeds hierom bestaat geen concreet zicht op legalisatie. Dat, naar [appellant] stelt, de tuinhuis voldoet aan de in de beleidsnota neergelegde voorwaarden doet, wat daar ook van zij, hier niet aan af.
2.11. Het beroep tegen het besluit van 2 maart 2011, gewijzigd bij besluit van 22 maart 2011, is ongegrond.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart de beroepen van [appellant] tegen het besluit van de raad van de gemeente Texel van 14 december 2010 en de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Texel van 6 januari 2011 en 2 maart 2011, gewijzigd bij besluit van 22 maart 2011, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Heijninck, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Heijninck
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2011