201009540/1/H2.
Datum uitspraak: 25 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Utrecht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 augustus 2010 in zaak nr. 09/2328 in het geding tussen:
de raad voor rechtsbijstand Amsterdam (thans: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, hierna: het bestuur).
Bij besluit van 24 september 2008 heeft het bestuur de toevoeging aan [appellante] voor een verzoek om vervangende toestemming voor bijschrijving in een paspoort ingetrokken en de vergoeding afgewezen.
Bij besluit van 20 april 2009 heeft het bestuur het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 augustus 2010, verzonden op 23 augustus 2010, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 oktober 2010, hoger beroep ingesteld.
Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Bij brieven, beide van 4 januari 2011, hebben partijen toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
2.1. Ingevolge artikel 32 van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) geldt de toevoeging uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake warvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.
Ingevolge artikel 33, eerste lid, aanhef en onder d, kan de raad de toevoeging, anders dan op verlangen van de aanvrager, wijzigen, beëindigen of intrekken, indien blijkt dat een andere toevoeging mede omvat het rechtsbelang waarvoor de toevoeging is verleend.
Het bestuur voert ten aanzien van de toepassing van de Wrb het beleid neergelegd in het Handboek Toevoegen 2007.
Volgens aantekening 2 bij artikel 32 van de Wrb in het Handboek Toevoegen 2007 zijn voor de beoordeling of sprake is van hetzelfde rechtsbelang geen exacte criteria te formuleren. De beoordeling zal veelal plaatsvinden aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval. Voor de beoordeling zijn wel indicatoren aan te reiken. Het begrip rechtsbelang is in artikel 1 Brt gedefinieerd als het belang waarvoor de rechtzoekende rechtsbijstand aanvraagt. Aldus gedefinieerd zal in de beoordeling moeten worden betrokken wat het door de rechtzoekende met de rechtsbijstand beoogde eindresultaat is, met welk oogmerk rechtsbijstand is verzocht. De wijze waarop het belang behartigd wordt en de wegen die daartoe bewandeld worden, zijn voor de beoordeling minder bepalend. Bij de beoordeling van vervolgaanvragen gaat het veeleer om de vraag of de werkzaamheden waarvoor toevoeging wordt aangevraagd, dienen ter behartiging van hetzelfde rechtsbelang waarvoor reeds eerder is toegevoegd. Indien sprake is van een samenstel van belangen, zal moeten worden beoordeeld of deze ieder afzonderlijk een zelfstandige betekenis hebben, dan wel zo nauw met elkaar samenhangen dat niet gesproken kan worden van een zelfstandig rechtsbelang.
2.2. Bij besluit van 20 augustus 2008 heeft het bestuur aan [appellante] een toevoeging verleend inzake een verzoek tot vervangende toestemming tot bijschrijving van een kind in het paspoort van de moeder. Het bestuur heeft die toevoeging bij besluit van 24 september 2008 ingetrokken, omdat de werkzaamheden onder de aan [appellante] bij besluit van 14 januari 2008 onder nr. 4GP1828 verleende toevoeging vallen. Deze toevoeging zag op een omgangsregeling.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de eerste toevoeging tot doel had om tot een contactregeling tussen vader en kind te komen, terwijl de tweede toevoeging het bijschrijven van het kind in het paspoort van de moeder tot doel had, zodat zij op vakantie konden gaan. De rechtbank heeft daarmee volgens haar miskend dat sprake is van twee rechtsbelangen.
Voorts betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat sprake is van zodanige verwevenheid tussen beide belangen dat gesproken kan worden van hetzelfde rechtsbelang.
2.3.1. Onder verwijzing naar de uitspraak van 15 oktober 1999 in zaken nrs. H01.99.0159 tot en met H01.99.0163 (AB 2000, 2) overweegt de Afdeling dat uit artikel 32 in samenhang gelezen met artikel 33, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wrb volgt dat, indien sprake is van verschillende rechtsbelangen ter zake waarvan rechtsbijstand wordt gevraagd, in beginsel meerdere toevoegingen moeten worden verstrekt, terwijl als sprake is van één rechtsbelang met één toevoeging kan worden volstaan, tenzij sprake is van verschillende procedures dan wel in geval van één procedure sprake is van meer dan één instantie als bedoeld in artikel 32 Wrb.
2.3.2. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het bestuur zich op het standpunt kon stellen dat sprake is van hetzelfde rechtsbelang. Het oogmerk van de rechtsbijstand, als bedoeld in aantekening 2 bij artikel 32 van de Wrb in het Handboek Toevoegen 2007, is de regeling van de omgang tussen het kind en beide ouders. Daartoe behoort zowel het treffen van een omgangsregeling als een afspraak tussen de ouders betreffende een vakantie van moeder met kind naar het buitenland.
Nu beide belangen zien op de omgang van de ouders met het kind na het verbreken van de relatie tussen de ouders, daaronder begrepen afspraken over vakantie, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de wijze waarop de belangen worden behartigd wellicht leiden tot te onderscheiden werkzaamheden, maar dat deze belangen zodanig zijn verweven dat sprake is van hetzelfde rechtsbelang.
Voorts staat vast dat in de tweede aanvraag geen procedure is gevoerd, zodat geen sprake is van meerdere procedures. Evenmin is sprake geweest van meer dan één instantie in één procedure, waarmee de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bestuur terecht de tweede aanvraag heeft ingetrokken. Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2011