201006187/1/H1.
Datum uitspraak: 25 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting "Stichting Belangenbehartiging Bewoners en Ondernemers Oud-Zuid", gevestigd te Amsterdam, [15 appellanten], allen wonend te Amsterdam, (hierna tezamen en in enkelvoud: de stichting),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 20 mei 2010 in zaak nr. 08/3208 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid, thans het stadsdeel Zuid (hierna: het dagelijks bestuur).
Bij afzonderlijke besluiten van 9 februari 2007 heeft het dagelijks bestuur aan T-Mobile Netherlands B.V. vrijstelling van het bestemmingsplan en bouwvergunning, onderscheidenlijk vergunning krachtens de Monumentenverordening Amsterdam Oud-Zuid 1999 (hierna: de monumentenverordening), verleend voor het plaatsen van een antenne-installatie ten behoeve van mobiele communicatie (hierna: de antenne-installatie) op het dak van het gebouw aan de Smaragdstraat 105-119 te Amsterdam (hierna: het gebouw).
Bij besluit van 1 juli 2008 heeft het het door de stichting tegen die besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 mei 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, doch bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 juni 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 26 juli 2010.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De stichting en het dagelijks bestuur hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 maart 2011, waar de stichting vertegenwoordigd door H.J. van der Kleij en D. Knezevic, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. L.M. Mulder, werkzaam in dienst van het stadsdeel, zijn verschenen. Voorts is daar T-Mobile Netherlands B.V. (hierna: T-Mobile), vertegenwoordigd door mr. J.J. van der Lee, gehoord.
2.1. De aanvragen om bouwvergunning en vergunning krachtens de monumentenverordening hebben betrekking op een bestaande gsm antenne-installatie en uitbreiding daarvan met een umts-antenne.
2.2. De door de stichting ter zitting meegebrachte getuigen, de omwonenden A.D. Schermerhorn en T.F.I.M. Keijser, zijn niet gehoord, omdat dit redelijkerwijs niet zou kunnen bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
2.3. De stichting betoogt dat zij in hoger beroep geen eerlijk en openbaar proces heeft gekregen, omdat haar verzoek om de behandeling ter zitting niet op werkdagen vóór 12 uur 's middags te laten plaatsvinden, aangezien haar vertegenwoordigers dan verhinderd zijn, niet is gehonoreerd en van de behandeling ter zitting geen geluid- en video opnamen mochten worden gemaakt.
2.3.1. Dat betoog faalt. Dat dat verzoek niet is gehonoreerd, leidt niet tot het oordeel dat artikel 6 van het EVRM is geschonden, reeds omdat twee gemachtigden van de stichting op de om 10.00 uur aangevangen zitting aanwezig waren. Voorts leidt de omstandigheid dat van de behandeling ter zitting geen geluid- en video opnames mochten worden gemaakt niet tot het oordeel dat geen behandeling van de zaak ter openbare zitting, als bedoeld in die verdragsbepaling, heeft plaatsgevonden. Hetgeen de stichting voor het overige heeft aangevoerd, geeft evenmin grond voor het oordeel dat artikel 6, eerste lid, van het EVRM is geschonden.
2.4. De stichting betoogt verder dat de rechtbank de door T-Mobile buiten de daarvoor in artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) gestelde termijn ingediende nadere stukken ten onrechte bij haar oordeel heeft betrokken.
2.4.1. Volgens een daarop geplaatst stempel zijn de door de stichting bedoelde stukken op 16 april 2010 bij de rechtbank binnengekomen. Aangezien de behandeling van de zitting op 27 april 2010 heeft plaatsgevonden, heeft de rechtbank de stukken terecht niet buiten de in artikel 8:58, eerste lid, van de Awb gestelde termijn ingediend geacht. Het betoog faalt.
2.4.2. De stichting betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de monumentenvergunning verleend is in strijd met het gevoerde beleid, neergelegd in de beleidsnotitie "Beleidskader - Antenne-installaties voor mobiele telecommunicatie (GSM)" (hierna: het beleid), nu de antenne-installatie met installatiekasten vanaf de openbare weg zichtbaar is. Volgens haar doet zich geen bijzondere omstandigheid voor, in verband waarmee het dagelijks bestuur van dat beleid heeft mogen afwijken, nu niet met een onafhankelijk deskundigenrapport is aangetoond dat zonder de antenne-installatie onvoldoende dekking in het gebied, waarin deze zich bevindt, wordt gerealiseerd.
2.4.3. In de beleidsnotitie staat het volgende. "Bij plaatsing van een antenne-installatie op, aan of in een beschermd monument zal een monumentenvergunning moeten worden verkregen; getoetst wordt hierbij aan het uiterlijk: de antenne-installatie mag in ieder geval niet zichtbaar zijn, ongeacht vanuit welk gezichtspunt."
De antenne-installatie is zichtbaar vanaf de openbare weg.
2.4.4. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het dagelijks bestuur zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat niettemin vergunning verleend moest worden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat T-Mobile door middel van een overgelegde zogenoemde dekkingskaart, een bij brief van 15 april 2010 gegeven toelichting, een overgelegde brief van Orange Nederland N.V. van 6 januari 2005 met bijlage en de gegeven toelichting, aannemelijk heeft gemaakt dat voldoende dekking ten behoeve van mobiele telecommunicatie in de omgeving van het perceel slechts te realiseren is met de antenne-installatie op het gebouw, althans er geen minder bezwaarlijke alternatieve locaties zijn, zoals bestaande antenne-installaties die kunnen worden gebruikt voor het zogenaamde 'site sharing', waaronder de door de stichting vermelde locatie aan de Amsteldijk 106, waarmee voldoende dekking in het omliggende gebied kan worden gerealiseerd. Dat dat oordeel van het dagelijks bestuur niet door een onafhankelijk deskundigenrapport wordt gestaafd, biedt op zichzelf, mede gelet op de omstandigheid dat het Nederlands instituut voor Toegepast-Natuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO) en het instituut voor Keuring van Elektrotechnische Materialen te Arnhem (KEMA) desgevraagd te kennen hebben gegeven niet te kunnen meten of voldoende dekking in de omgeving van het perceel slechts te realiseren is met de antenne-installatie op het gebouw, onvoldoende grond voor het oordeel dat de door T-Mobile gegeven toelichting niet juist is. Verder kan het betoog van de stichting dat op de door T-Mobile overgelegde dekkingskaart minder opstelpunten van antennemasten staan dan op de dekkingskaart, waar zij over beschikt, niet leiden tot het ermee door haar beoogde doel, nu zij die kaart in hoger beroep niet heeft geproduceerd.
Voorts wordt in aanmerking genomen dat de inbreuk op de monumentale waarden van het gebouw beperkt blijft, doordat de controlekast en de kabelgoot van de antenne-installatie zo veel mogelijk uit het zicht tegen een schoorsteen zijn geplaatst en, naar het dagelijks bestuur onweersproken heeft gesteld, de antenne-installatie aan het gebouw geen onherstelbare schade toebrengt.
2.5. Het bouwplan is in strijd met het ten tijde van belang geldende bestemmingsplan "De Pijp 2005" (hierna: het bestemmingsplan). Om daarvoor toch bouwvergunning te kunnen verlenen, heeft het dagelijks bestuur daarvan krachtens artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in verbinding met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder f, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985, vrijstelling verleend.
2.6. De stichting betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur die vrijstelling in redelijkheid niet heeft kunnen verlenen, nu de elektromagnetische straling van de mast gezondheidsrisico's meebrengt, hetgeen leidt tot een ernstige aantasting van de woonkwaliteit en van de leefomgeving van de omwonenden. Volgens haar heeft het dagelijks bestuur onvoldoende onderzoek gedaan naar de straling van de antenne-installatie en diende uit voorzorg van de vergunning te worden afgezien.
2.6.1. Ook dat betoog faalt. Ten aanzien van gezondheidsrisico's van umts-straling bij woonbebouwing heeft de rechtbank terecht uit de rechtspraak (onder meer de uitspraak van de Afdeling van 14 oktober 2009 in zaak nr.
200900353/1/H1) afgeleid dat aansluiting mocht worden gezocht bij het standpunt van de regering dat de voorhanden zijnde onderzoeken thans geen aanleiding geven om te oordelen dat umts-masten om gezondheidsredenen niet bij woonbebouwing mogen worden opgericht. De enkele stelling van de stichting dat T-Mobile apparatuur zal gebruiken die niet aan de geldende normen voldoet, leidt, nu T-Mobile bij brief van 25 februari 2009 gemotiveerd gesteld heeft dat bij de bouw van antenne-installaties de normen in acht worden genomen die zijn neergelegd in de door de Raad van Europa aanbevolen richtlijnen van de Internationale Commissie voor bescherming tegen Niet-Ioniserende Straling (icnirp), niet tot het daarmee door haar beoogde doel.
Voorts heeft de rechtbank evenzeer terecht onder verwijzing naar de rechtspraak (uitspraak van de Afdeling van 17 oktober 2007 in zaak nr.
200702242/1) overwogen dat bij de beoordeling of voor een gsm antenne-installatie, als hier aan de orde, vrijstelling mag worden verleend, aan stralingseffecten geen doorslaggevende betekenis toekomt. Reeds hierom leidt het betoog van de stichting dat het dagelijks bestuur onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de straling van de antenne-installatie en uit voorzorg van het vergunnen van de antenne-installatie moest worden afgezien, niet tot het ermee beoogde resultaat. Dat omwonenden, naar de stichting stelt, gezondheidsklachten hebben gekregen, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat een door ter zake deskundigen vastgesteld oorzakelijk verband tussen de blootstelling aan elektromagnetische velden en de gestelde schade aan de gezondheid van omwonenden niet is gesteld.
2.7. De stichting betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur niet toereikend heeft gemotiveerd, waarom het in afwijking van het negatieve advies van de Commissie voor Welstand en Monumenten van 12 oktober 2005 (hierna: het welstandsadvies), vrijstelling en bouwvergunning heeft verleend.
2.7.1. Dat betoog faalt evenzeer. Aangezien het dagelijks bestuur, zoals hiervoor onder 2.4.4. is overwogen, aannemelijk heeft gemaakt dat voldoende dekking ten behoeve van mobiele telecommunicatie in de omgeving van het perceel slechts te realiseren is met plaatsing van de antenne-installatie op het gebouw, heeft de rechtbank terecht overwogen dat met het handhaven van de antenne-installatie op de huidige locatie vanwege de betekenis daarvan voor de mobiele telecommunicatie zodanig zwaarwegende economische en maatschappelijke belangen zijn gemoeid, dat het dagelijks bestuur aan het negatieve welstandsadvies voorbij heeft mogen gaan. Het betoog van de stichting, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 14 juli 2010 in zaak nr.
200906181/1/H1, dat niet aan het welstandsadvies mocht worden voorbijgegaan, omdat sprake is van een exces, als bedoeld in paragraaf 8.2 van de welstandsnota Giessenlanden, dat wil zeggen een buitensporigheid in het uiterlijk die ook voor niet-deskundigen evident is, kan haar niet baten, reeds omdat er in de welstandsnota "Oud-Zuid 2004" geen zodanige regeling is opgenomen.
2.8. Onder vorenvermelde omstandigheden betoogt de stichting evenzeer tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat de artikelen 2, 6, 8 en 13 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, of de artikelen 11 en 21 van de Grondwet, door de vergunningverlening zijn geschonden.
2.9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Leeuwen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2011