ECLI:NL:RVS:2011:BQ5940

Raad van State

Datum uitspraak
25 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201004875/1/M3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hogere grenswaarden geluidhinder vastgesteld ten behoeve van woningen nabij randweg Strijen

In deze zaak gaat het om de vaststelling van hogere grenswaarden voor geluidhinder door het college van burgemeester en wethouders van Strijen, ten behoeve van de aanleg van een randweg. Het besluit tot vaststelling van deze hogere waarden werd genomen op 9 maart 2010 en ter inzage gelegd op 12 april 2010. Drie appellanten, wonend in de nabijheid van de geplande randweg, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. Zij betogen dat de geluidbelasting in werkelijkheid hoger zal zijn dan de vastgestelde waarden, en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de specifieke omstandigheden van hun woningen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 11 januari 2011 behandeld. De appellanten hebben hun bezwaren toegelicht, waarbij zij onder andere verwezen naar een akoestisch rapport dat door Grontmij is opgesteld. Dit rapport zou niet de juiste uitgangspunten hebben gehanteerd, waardoor de geluidbelasting niet correct zou zijn berekend. Het college van burgemeester en wethouders heeft echter gesteld dat het akoestisch onderzoek conform de wettelijke voorschriften is uitgevoerd en dat er geen reden is om aan de uitkomsten te twijfelen.

De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat de geluidbelasting hoger zal zijn dan de vastgestelde waarden. Ook is er geen aanleiding gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het akoestisch rapport. De beroepsgronden van de appellanten zijn dan ook afgewezen. De Afdeling concludeert dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om hogere waarden voor de geluidbelasting vast te stellen, en verklaart de beroepen ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201004875/1/M3
Datum uitspraak: 25 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1 A] en [appellant sub 1 B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te Strijen,
2. [appellant sub 2 A] en [appellante sub 2 B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Strijen,
3. [appellant sub 3 A] en [appellant sub 3 B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]), wonend te Strijen,
en
het college van burgemeester en wethouders van Strijen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 maart 2010 heeft het college hogere grenswaarden als bedoeld in artikel 83 van de Wet geluidhinder vastgesteld ten behoeve van een aantal woningen. Dit besluit is op 12 april 2010 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 mei 2010, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 mei 2010, en [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 mei 2010, beroep ingesteld. [appellant sub 3] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 10 juni 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2010, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. L.J. van Pelt, [appellant sub 2], in persoon, en [appellant sub 3], in persoon en bijgestaan door mr. M. Jue, en het college, vertegenwoordigd door L. Bos, R.T. Sijbrandij, J. de Pee, werkzaam bij de gemeente en ing. H. Hommel, zijn verschenen.
2. Overwegingen
Aanleiding besluit
2.1. Het bestreden besluit is genomen ten behoeve van de voorgenomen aanleg van een randweg aan de oost- en zuidzijde van de kern Strijen. De randweg betreft een weg met twee rijstroken en gaat zowel door buitenstedelijk als binnenstedelijk gebied. Er bevinden zich in de directe nabijheid van de randweg woningen, waaronder de woning van [appellant sub 1] aan de [locatie 1], de woning van [appellant sub 2] aan de [locatie 2] en de woning van [appellant sub 3] aan de [locatie 3]. Voor de onderscheiden woningen is bij het bestreden besluit een hogere waarde van respectievelijk 57 dB, 53 dB en 51 dB vastgesteld. De woningen zijn gelegen in stedelijk gebied.
Algemeen wettelijke kader
2.2. Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Wet geluidhinder is, behoudens het in de artikelen 83, 100 en 100a bepaalde, de voor de woningen binnen een zone ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de gevel, vanwege de weg, 48 dB.
Ingevolge artikel 83, eerste lid, kan voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidbelasting als bedoeld in artikel 82, eerste lid, een hogere dan de in dat artikel genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde, buiten de in de volgende leden bedoelde gevallen, voor woningen in buitenstedelijk gebied 53 dB en voor woningen in stedelijk gebied 58 dB niet te boven mag gaan.
Ingevolge artikel 83, derde lid, kan bij toepassing van het eerste lid met betrekking tot woningen die reeds aanwezig of in aanbouw zijn, een hogere dan de in dat lid genoemde waarde worden vastgesteld. Voor zover het woningen in stedelijk gebied betreft, mag deze waarde 63 dB niet te boven gaan en voor zover het woningen in buitenstedelijk gebied betreft, mag deze waarde 58 dB niet te boven gaan.
Akoestisch onderzoek
2.3. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de geluidbelasting in werkelijkheid hoger zal uitvallen, dan berekend is in het door Grontmij opgestelde rapport 'Nieuwe aanleg Randweg te Strijen, Akoestisch onderzoek', referentienummer I&M-1005536-FO, d.d. 6 juli 2009 (hierna: het akoestisch rapport).
[appellant sub 1] betoogt dat gelet op de toegestane snelheden ter plaatse en de zeer geringe afstand van zijn woning tot de randweg, sprake zal zijn van een overschrijding van de vastgestelde hogere grenswaarde van 58 dB, waardoor zijn woonsituatie verslechtert.
[appellant sub 2] betoogt dat onvoldoende rekening is gehouden met de helling naar de Oud-Bonaventurasedijk met optrekkend en afremmend verkeer. [appellant sub 2] stelt daarnaast dat nu de grens van de bebouwde kom is verplaatst en de snelheid ter hoogte van zijn woning 50 km/u wordt, er zonder snelheidremmende maatregelen harder wordt gereden dan 50 km/u, hiermee is ten onrechte geen rekening gehouden in het akoestisch rapport. [appellant sub 2] wijst ten slotte op de Vrom-brochure waarin voor een drukke verkeersweg op 10 meter afstand van een woning 80 dB wordt vermeld als geluidsbelasting.
2.3.1. Het college stelt dat het akoestisch onderzoek is uitgevoerd met de Standaard Rekenmethode II conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2006. Er is gerekend met deze wettelijk voorgeschreven rekenmethode en locatiespecifieke uitgangspunten en er is dan ook geen reden om aan te nemen dat de geluidbelasting hoger ligt dan de vastgestelde waarden, aldus het college.
2.3.2. Blijkens het akoestisch rapport is het onderzoek uitgevoerd met de in het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2006 voorgeschreven Standaard Rekenmethode II. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben niet aannemeleijk gemaakt dat niet met de juiste uitgangspunten is gerekend.
De Afdeling stelt vast dat ter plaatse van de Oud-Boventurasedijk geen sprake is van een helling van 3% of meer. Nu volgens de Standaard Rekenmethode II hellingspercentages van minder dan 3% geen effect hebben op de geluidemissie van wegverkeer, is een hellingscorrectie terecht achterwege gelaten. De Afdeling stelt voorts vast dat voor de woning van [appellant sub 2] is gerekend met een snelheid van 50 km/u. De Afdeling acht het niet aannemelijk dat deze snelheid, zo nodig na eventuele door het college toegezegde verkeersmaatregelen, geen reëel uitgangspunt is. Het beroep van [appellant sub 2] op de Vrom-brochure slaagt niet nu niet aannemelijk is gemaakt dat in het akoestisch rapport van onjuiste verkeersgegevens is uitgegaan.
Uit hetgeen tegen het bestreden besluit naar voren is gebracht en het verhandelde ter zitting is de Afdeling niet gebleken dat het Reken- en meetvoorschrift onjuist is toegepast. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd wordt dan ook geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat het akoestisch rapport zodanige gebreken vertoont dat het college zich daarop niet had mogen baseren. Dat de vastgestelde grenswaarde zou worden overschreden, acht de Afdeling evenmin aannemelijk gemaakt.
De beroepsgronden falen.
Maatregelen
2.4. Ingevolge artikel 110a, eerste lid van de Wet geluidhinder zijn burgemeester en wethouders binnen de grenzen van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting.
Ingevolge artikel 110a, vijfde lid, voor zover hier van belang, kan het college slechts toepassing geven aan de in het eerste lid van dit artikel toegekende bevoegdheid tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting van de weg van de gevels van de betrokken woningen tot de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
2.4.1. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] stellen dat het college ten onrechte maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, zoals het plaatsen van een geluidscherm, onvoldoende heeft onderzocht en betrokken bij het bestreden besluit.
[appellant sub 3] voert hiertoe aan dat er meer onderzoek had moeten worden verricht naar het aanpassen van de maximum snelheid en het toepassen geluidreducerend asfalt, ten aanzien waarvan enkel is aangegeven dat wegdekverharding niet mogelijk is vanwege kruisingen en rotondes.
2.4.2. Het college stelt zich op het standpunt dat toepassing van aanvullende geluidreducerende maatregelen onvoldoende doeltreffend is dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
Ter plaatse van de woning van [appellant sub 2] is voorzien in geluidreducerend asfalt. Het toepassen van geluidschermen in de nabijheid van deze woning stuit volgens het college op bezwaren van verkeerskundige aard, omdat schermen het uitzicht op de randweg beperken, met name vanuit de uitritten bij de woningen. Dit geldt ook voor transparante schermen omdat deze bij weersomstandigheden als zon en regen onvoldoende zicht bieden.
De woning van [appellant sub 3] is gelegen in de omgeving van de brug aan de Strijense Haven. Vlakbij is ook een rotonde gesitueerd en er zijn kruispunten met de Schenkeldijk en de Schelpweg. Het college stelt dat het toepassen van de verkeersveiligheidssituatie in de weg staat aan het toepassen van geluidschermen, hetgeen ook geldt voor de toepassing van transparante schermen. Bij kruispunten en rotondes is volgens het college in plaats van het gebruikelijke type geluidreducerend asfalt steenmastiek asfalt aangewezen, omdat blijkens het rapport "Advies dunne geluidreducerende deklagen op niet auto-snelwegen" van 12 februari 2007 van Rijkswaterstaat dit type asfalt minder snel slijt bij de verkeersdruk op rotondes en kruispunten. Als geluidreducerende maatregelen heeft het college de maximale snelheid op deze wegvakken teruggebracht tot 60 km per uur.
2.4.3. Naar het oordeel van de Afdeling hebben [appellant sub 2] en [appellant sub 3] niet aannemelijk gemaakt dat het college is uitgegaan van onjuiste feiten dan wel dat het college niet voldoende heeft onderzocht of toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting vanwege de desbetreffende randweg op de gevels van de woningen tot de hoogst toelaatbare geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel geen overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen aanleiding bestaat voor toepassing van nadere maatregelen, zodat het college in redelijkheid toepassing heeft kunnen geven aan zijn bevoegdheid om hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vast te stellen.
2.5. Ingevolge artikel 111, tweede lid, treffen burgemeester en wethouders, indien met betrekking tot gevels van in aanbouw zijnde of aanwezige woningen een hogere geluidsbelasting dan 48 dB vanwege een weg als de ten hoogste toelaatbare is vastgesteld, met betrekking tot de geluidwering van die gevels, ingeval het een weg betreft die na 1 januari 1982 is of wordt aangelegd en is opgenomen in een overeenkomstig de artikelen 76 en 77 vastgesteld bestemmingsplan, dan wel na dat tijdstip ingevolge een besluit, genomen met toepassing van de artikelen 79 tot en met 81, is aangelegd, maatregelen om te bevorderen dat de geluidbelasting binnen de woning bij gesloten ramen ten hoogste 33 dB bedraagt.
2.5.1. Voor zover [appellant sub 3] betoogt dat bij het bestreden besluit had moeten worden vermeld welke maatregelen worden getroffen om te bereiken dat de geluidbelasting binnen de woning vanwege de randweg niet meer dan 33 dB bedraagt, overweegt de Afdeling dat uit de systematiek van de Wet geluidhinder volgt dat eerst na de vaststelling van hogere waarden behoeft te worden bepaald of maatregelen moeten worden getroffen. De verplichting tot het treffen van maatregelen aan de gevel, wordt geregeld in artikel 111, tweede lid, van de Wet geluidhinder. De vraag of deze verplichting bestaat en hoe daaraan uitvoering wordt gegeven, staat los van de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit en is om die reden in deze beroepsprocedure niet aan de orde.
Deze beroepsgrond faalt.
Andere mogelijkheden
2.6. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat een grotere afstand moet worden bewerkstelligd tussen hun woningen en de randweg, hetzij door verplaatsing van de woning, hetzij door projectie elders van de randweg, overweegt de Afdeling dat dit ruimtelijke aspecten betreffen die los staan van het onderwerp van het bestreden besluit en om die reden in deze beroepsprocedure niet aan de orde zijn.
De beroepsgrond faalt.
Conclusie
2.7. De beroepen zijn ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. G.N. Roes en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Melse
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2011
191-690.