201006354/1/R3.
Datum uitspraak: 25 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Katwijk, gemeente Cuijk,
de raad van de gemeente Cuijk,
verweerder.
Bij besluit van 17 mei 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Katwijk NB" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 juli 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 mei 2011, waar [appellante], vertegenwoordigd door drs. S.A.N. Geerling, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door M.W.C. Brugman, zijn verschenen.
2.1. Het plan voorziet, voor zover hier van belang, op gronden met de bestemming "Agrarisch", achter de woning van [appellante] aan de [locatie], in de aanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied 1" (hierna: het plandeel). Deze wijzigingsbevoegdheid maakt, onder voorwaarden, na wijziging ter plaatse onder meer woningen mogelijk.
2.2. [appellante] betoogt dat de raad ten onrechte de wijzigingsbevoegdheid heeft vastgesteld, nu deze in strijd is met het provinciale en intergemeentelijke beleid en een goede ruimtelijke ordening.
Zij stelt dat de gronden een uitbreidingslocatie in het buitengebied betreffen en dat de raad in strijd heeft gehandeld met de "Interimstructuurvisie Noord-Brabant, Brabant in Ontwikkeling" (hierna: Interimstructuurvisie), waarin staat dat zorgvuldig moet worden omgegaan met ruimte waarbij verdere aantasting van het buitengebied moet worden voorkomen. Evenmin wordt voldaan aan het provinciale beleid ten aanzien van "rood-met-groen" en het "Uitwerkingsplan Land van Cuijk" (hierna: Uitwerkingsplan), nu niet is aangetoond dat de uitbreiding onontkoombaar is en een aanzienlijk aantal woningen mogelijk wordt gemaakt ten koste van een groot aaneengesloten gebied met een agrarische bestemming. Verder voert zij aan dat de wijzigingsbevoegdheid in strijd is met de intergemeentelijke "StructuurvisiePlus Land van Cuijk" (hierna: StructuurvisiePlus), nu deze alleen toestaat dat zeer kleinschalig en voor de lokale behoefte wordt gebouwd. Zij betoogt dat de toelichting niet inzichtelijk maakt of de uitbreiding planologisch nodig, wenselijk en aanvaardbaar is. Bovendien heeft de raad ten onrechte gesteld dat het plan beheersgericht is. Tot slot betoogt zij dat de wijzigingsbevoegdheid onvoldoende objectief begrensd is, nu er geen stedenbouwkundige keuze op hoofdlijnen gemaakt is over de inrichting van het gebied. De voorwaarde dat woningen dienen te passen binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma en het provinciale volkshuisvestingsbeleid kan gemakkelijk worden gewijzigd, hetgeen, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2005, zaaknr.
200401243/1, niet is toegestaan.
2.3. De raad stelt dat de wijzigingsbevoegdheid niet in strijd is met het provinciale en intergemeentelijke beleid of een goede ruimtelijke ordening.
In de Interimstructuurvisie staat onder meer dat tot uitbreiding van een kern over kan worden gegaan als inbreiding of herstructurering ruimtelijk gezien niet haalbaar en/of wenselijk is en dit doet zich voor. Evenmin wordt in strijd gehandeld met het overige genoemde provinciale beleid. Voorts stelt de raad dat bij het wijzigingsplan rekening zal worden gehouden met de kleinschalige lokale behoefte aan woningen, in overeenstemming met de StructuurvisiePlus. De wijzigingsbevoegdheid is voldoende objectief begrensd. Het na wijziging mogelijke gebruik is gekoppeld aan de van toepassing zijnde bestemmingen "Groen", "Verkeer" en "Wonen". Ten aanzien van het maximale aantal woningen is een koppeling gemaakt met het gemeentelijke woningbouwprogramma en het provinciale volkshuisvestingsbeleid. Het gaat weliswaar om beleid dat kan veranderen, maar de raad wil dat bij wijziging het meest recente beleid kan worden gehanteerd. Als de gewenste woningbouw afwijkt van het dan geldende gemeentelijke woningbouwprogramma en het provinciale volkshuisvestingsbeleid, kan geen gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid.
2.4. Ingevolge artikel 3, lid 3.6, onder 3.6.1, aanhef en onder a en d, van de planregels is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de gronden ter plaatse van de aanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied 1" ex artikel 3.6, eerste lid, onder c (bedoeld is a) van de Wro te wijzigen in de bestemmingen "Wonen", "Verkeer" en "Groen" mits de woning(en) past/passen binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma en het provinciale huisvestingsbeleid en het bepaalde in de artikelen 6 "Groen", 9 "Verkeer" en 10 "Wonen" van overeenkomstige toepassing wordt verklaard.
2.5. Nu uit artikel 3.1.6, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening volgt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting en deze toelichting geen deel uitmaakt van het plan, kan daaraan geen bindende betekenis worden toegekend. Het betoog over de plantoelichting kan derhalve niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.
2.5.1. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, onder a, van de Wro, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het college van burgemeester en wethouders met inachtneming van de bij het plan te geven regels het plan kan wijzigen binnen de bij het plan te bepalen grenzen. Mede gelet op de rechtszekerheid van belanghebbenden dient in een wijzigingsbevoegdheid in voldoende mate te worden bepaald in welke gevallen en op welke wijze hiervan gebruik mag worden gemaakt. Een wijzigingsbevoegdheid dient derhalve door voldoende objectieve normen te worden begrensd. De vraag of een wijzigingsbevoegdheid door voldoende objectieve normen wordt begrensd, hangt af van de omstandigheden van het geval. Hierbij kan onder meer belang worden gehecht aan de aard van de wijziging, de omvang van het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid ziet en de aanleiding voor het opnemen van deze wijzigingsbevoegdheid.
De Afdeling is van oordeel dat in dit geval in voldoende mate is bepaald in welke gevallen en onder welke omstandigheden gebruik kan worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid. Anders dan in genoemde uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2005, is in dit geval duidelijk waarin de bestemming kan worden gewijzigd en wat de maximale mogelijkheden van de bevoegdheid zijn. Daarbij is onder meer van belang dat voor zover het betreft de mogelijke wijziging in de bestemming "Wonen" deze bestemming, gelet op artikel 10 van de planregels, geen gestapelde woningbouw mogelijk maakt en een maximale bouwhoogte van 10 meter kent voor hoofdgebouwen. Voorts heeft de wijzigingsbevoegdheid betrekking op een betrekkelijk klein gebied, waardoor voor een onaanvaardbaar groot aantal woningen niet hoeft te worden gevreesd. Dat in artikel 3.6, lid 3.6.1, aanhef en onder a, van de planregels de verenigbaarheid met het gemeentelijke woningbouwprogramma en het provinciale volkshuisvestingsbeleid als voorwaarde voor wijziging is opgenomen maakt niet dat, mede gelet op de relatief beperkte mogelijkheden van de bestemming "Wonen" en de overige voorwaarden, de wijzigingsbevoegdheid niet voldoende objectief is begrensd.
2.5.2. Voor zover [appellante] betoogt dat in strijd met genoemde provinciale beleidsstukken is gehandeld, wordt overwogen dat de raad niet gebonden is aan dat provinciale beleid, maar dit beleid wel dient te betrekken in zijn belangenafweging.
Uit de plantoelichting volgt dat de raad de Interimstructuurvisie, het Uitwerkingsplan en het provinciale beleid ten aanzien van "rood-met-groen" heeft betrokken bij de vaststelling van het plan en de raad is op basis van een volkshuisvestingsonderzoek tot de conclusie gekomen dat, uitgaande van de eigen behoefte van Katwijk, 21 woningen gewenst zijn. Uit het onderzoek volgt tevens dat deze woningen gebouwd zouden kunnen worden op deze locatie, nu de behoefte aan woningen voor eigen gebruik niet alleen kan worden opgevangen met kleinschalige inbreiding en herstructurering. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zorgvuldig ruimtegebruik als bedoeld in het provinciale beleid zich hier voordoet.
Uit de stelling van [appellante] dat het in het onderhavige geval niet gaat om een inbreidingslocatie kan niet worden afgeleid dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met het provinciale beleid, nu dat beleid woningbouw op uitbreidingslocaties toestaat, indien de locaties voor inbreiding niet toereikend zijn. De raad heeft aannemelijk gemaakt dat in Katwijk onvoldoende inbreidingsloacties beschikbaar zijn om de woningbehoefte te kunnen opvangen.
De StructuurvisiePlus vormt een ruimtelijk beleidskader waarmee sturing wordt gegeven aan de regionale ruimtelijke ontwikkelingen. Het door [appellante] aangehaalde uit de StructuurvisiePlus dat er geen nieuwe woningbouwlocaties worden aangegeven ziet op de woningbehoefte tot 1 januari 2010. Uit onderzoek is gebleken dat er tot 1 januari 2020 een eigen behoefte van Katwijk aan 21 nieuwe woningen zal bestaan. Gelet op de geringe omvang van het plandeel in combinatie met de beperkte mogelijkheden voor woningbouw, is de wijzigingsbevoegdheid niet in strijd met de StructuurvisiePlus en bestaat er geen grond voor het oordeel dat de raad hiermee in strijd heeft gehandeld.
2.5.3. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de wijzigingsbevoegdheid strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.5.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Kegge
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2011