201008569/1/H2.
Datum uitspraak: 25 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, allen wonend te Dedemsvaart, gemeente Hardenberg,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 1 september 2010 in zaak nrs. 10/1129 en 10/1130 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg.
Bij besluit van 1 juni 2010 heeft het college aan de gemeente Hardenberg een vergunning verleend voor het kappen van dertien lindebomen in de Julianastraat te Dedemsvaart.
Bij uitspraak van 1 september 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover hier van belang, het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 september 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 12 oktober 2010.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 april 2011, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door A.M. Zwiers, werkzaam bij de gemeente Hardenberg, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 4.4.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Hardenberg (hierna: de APV), zoals die gold ten tijde hier van belang, wordt in deze afdeling verstaan onder houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen.
Ingevolge artikel 4.4.2, eerste lid, is het verboden zonder vergunning van het college houtopstand te vellen of te doen vellen.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder l, geldt het in het eerste lid gestelde verbod niet voor houtopstand met een stamomtrek van maximaal 45 cm (gemeten op 1,30 m hoogte boven het maaiveld) in door het college aan te wijzen gebieden, voor zover deze houtopstand niet valt onder de onderdelen a tot en met k van dit lid.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder m, geldt het in het eerste lid gestelde verbod niet voor houtopstand met een stamomtrek van maximaal 95 cm (gemeten op 1,30 m hoogte boven het maaiveld) buiten de op grond van onderdeel l van dit lid aangewezen gebieden, voor zover deze houtopstand niet valt onder de onderdelen a tot en met k van dit lid.
Ingevolge artikel 4.4.4. kan de vergunning worden geweigerd op grond van:
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
d. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
e. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
Ingevolge artikel 4.4.5, eerste lid, kan tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het college te geven aanwijzingen moet worden herplant.
2.2. Het college heeft aan het besluit van 1 juni 2010 ten grondslag gelegd dat, samengevat weergegeven, de bomen geveld moeten worden in verband met de herinrichting van de Julianastraat te Dedemsvaart en dat het maatschappelijk belang dat met de herinrichting is gemoeid zwaarder weegt dan het behoud van de bomen. Aan de vergunning is onder meer het voorschrift verbonden dat tijdens de herinrichting minimaal 38 stuks linde en 38 stuks sierpeer moeten worden geplant.
2.3. [appellant] en anderen betogen in de eerste plaats dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het college bij de beoordeling van de vergunningaanvraag de kap van de zich eveneens in de Julianastraat bevindende Katsurabomen niet heeft hoeven betrekken. Zij voeren daartoe aan dat, hoewel voor de Katsurabomen, gelet op hun stamomtrek, op zichzelf geen kapvergunning vereist is, in dit geval wel een vergunning vereist is, nu deze bomen deel uitmaken van dezelfde houtopstand als de lindebomen en voor die bomen in verband met hun stamomtrek wel een vergunning vereist is.
2.3.1. Het betoog faalt. Uit artikel 4.4.2, eerste lid, aanhef en onder l en m, van de APV volgt dat de stamomtrek van een houtopstand bepalend is voor de vraag of deze kapvergunningplichtig is. Dat betekent dat, zelfs als wordt geoordeeld dat de Katsurabomen van dezelfde houtopstand als de lindebomen deel uitmaken, anders dan [appellant] en anderen betogen, per boom dient te worden beoordeeld of deze kapvergunningplichtig is.
2.4. [appellant] en anderen betogen dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het college de betrokken belangen op zorgvuldige wijze tegen elkaar heeft afgewogen en de kapvergunning heeft mogen verlenen, ook voor zover het een linde met een stamomtrek van meer dan 150 cm betreft. Zij voeren daartoe aan dat in dit geval de bomen niet worden gekapt ten behoeve van de aanleg van een nieuwe weg, maar ten behoeve van de herinrichting van een bestaande straat, zodat volgens hen geen sprake is van zwaarwegende maatschappelijke belangen die de kap van de lindebomen, waaronder één met een stamomtrek van meer dan 150 cm, rechtvaardigen.
2.4.1. In de Beleidsregels kapbeleid, vastgesteld op 16 september 2008, (hierna: de Beleidsregels) is met betrekking tot houtopstand met een stamomtrek van 150 cm, gemeten op 1,30 m boven het maaiveld, het beleid geformuleerd dat ingeval van grote infrastructurele werken of bouwwerken het kan voorkomen dat - alles afwegende - toestemming wordt verleend voor het kappen van een boom. Blijkens het beleid kan daarbij worden gedacht aan bijvoorbeeld aanleg of verbreden van (water)wegen of het uitbreiden van een onderneming. Het gaat hier, anders dan [appellant] en anderen betogen, niet om een limitatieve opsomming en er bestaat gelet daarop, alsmede de aard van de werkzaamheden in de Julianastraat in aanmerking nemende, dan ook geen grond voor het oordeel dat de Beleidsregels er aan in de weg staan dat in dit geval toestemming wordt verleend voor het kappen van een boom met een stamomtrek van meer dan 150 cm. Wel dient een belangenafweging te worden gemaakt.
2.4.2. Ter beoordeling ligt vervolgens voor de vraag, of het college bij afweging van de betrokken belangen tot verlening van de kapvergunning heeft kunnen besluiten. De Afdeling neemt in de eerste plaats in aanmerking dat in de Strategische Visie van januari 2009 uiteengezet is dat de verkeercirculatie en parkeersituatie in het centrum van Dedemsvaart, waaronder de Julianastraat, verre van optimaal zijn. Een belangrijk probleem is de stagnatie die het bevoorradend verkeer oplevert voor de verkeerscirculatie. Daarnaast is de parkeerdruk hoog, waaiert het parkeren uit naar de omliggende straten en wordt met name de Julianastraat te veel als route voor doorgaand verkeer gebruikt. In de Structuurvisie Dedemsvaart Centrum van 16 februari 2010, die een uitwerking vormt van de Strategische Visie, zijn als zwakke punten van het centrum van Dedemsvaart verder onder meer genoemd het ruimtelijk-functioneel zwak middengebied van de Julianastraat, de onduidelijke verkeerssituatie in het centrum, parkeerproblemen op piekmomenten, een rommelig kwaliteitsbeeld van panden en de winkelplint, een sober kwaliteitsbeeld van de openbare ruimte en de matige uitstraling van de entree van de Julianastraat-zuid en de Julianastraat-noord vanaf de rotonde. Met de uitvoering van de Strategische Visie en de Structuurvisie, ten behoeve waarvan de aan de orde zijnde kapvergunning is verleend, wordt onder meer beoogd om, door middel van herinrichting van de Julianastraat, waarbij over de volledige lengte één rijbaan met tweerichtingsverkeer wordt ingericht, de middenberm verdwijnt en het zogenoemde 'shared space'-beginsel wordt toegepast, de verkeerscirculatie in de Julianastraat en de vitaliteit van het centrum te verbeteren.
2.4.3. De Afdeling neemt voorts in aanmerking dat in de Bomen Effect Rapportage van BTL Bomendienst (hierna: BTL), van 1 februari 2010, die in verband met de herinrichting van de Julianastraat is opgesteld, is vermeld dat de lindes voldoende veilig zijn, maar dat de meeste lindes achterblijven in groei, dat ze dicht tegen de wegzijde groeien en dat de doorwortelbare ruimte wordt ingeperkt door de sterk verdichte klinkerrijbaan aan beide zijden van de middenberm. In de rapportage is verder vermeld dat het verplanten van de bomen geen reële optie is, omdat de bomen een tot ruim twee meter diep uitgebreid niet compact wortelsysteem hebben en de huidige groei in de meeste gevallen suboptimaal is. Ook behoud van de dertien lindes is geen optie, nu gezien de herinrichtingsplannen waarbij de doorwortelde bodem tot aan de stam tot minimaal 35 cm moet worden afgegraven, duurzaam behoud niet haalbaar is en voorts ernstig windworp risico bestaat.
2.4.4. Gelet op het vorenstaande heeft het college aan het belang van de herinrichting van de Julianastraat een groter gewicht kunnen hechten dan aan het belang van de waarde van de dertien lindes. Dat bewoners een andere afweging hadden willen zien, hetgeen volgens [appellant] en anderen blijkt uit het feit dat tweederde van de bewoners en ondernemers in de Julianastraat de lindes willen behouden, maakt op zichzelf niet dat de afweging van het college geen stand kan houden. Het betoog faalt.
2.5. [appellant] en anderen betogen dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat zij weliswaar hebben gesteld dat de conclusies van BTL onjuist dan wel onzorgvuldig zijn, maar deze stelling niet middels een rapportage van een deskundige is onderbouwd. Zij wijzen in dat verband op een in beroep overgelegde e-mail van BSI Bomenservice van 9 juli 2010.
2.5.1. Indien uit het advies van een door het college benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze blijkt, welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, mag het college bij het nemen van een besluit van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht.
2.5.2. In de e-mail van 9 juli 2010 heeft BSI Bomenservice te kennen gegeven dat zij verwacht dat een gedeelte van de lindebomen verplantbaar is. Hoewel deze conclusie anders is dan die van BTL, bevat deze e-mail geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies van BTL, zodat het college laatstgenoemd advies aan de verlening van de kapvergunning ten grondslag heeft kunnen leggen. Voor het oordeel dat het college in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht heeft gehandeld, bestaat gelet daarop evenmin grond. Het betoog faalt.
2.6. [appellant] en anderen betogen dat de voorzieningenrechter er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat het college bij de aan het besluit van 1 juni 2010 ten grondslag liggende belangenafweging ten onrechte niet de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon heeft betrokken.
2.6.1. Blijkens de Beleidsregels wordt bij de beoordeling van een aanvraag om een kapvergunning onder meer de waarde van de bomen voor stads- en dorpsschoon meegewogen. Daarbij is onder andere van belang dat er meer, qua grootte, vergelijkbare bomen binnen een gezichtsveld staan. Indien zich een of meer van de in het beleid bedoelde weigeringsgronden voordoen kan het college in uitzonderlijke gevallen toch vergunning verlenen, indien naar zijn oordeel door middel van compensatieaanplant elders meerwaarde ontstaat op een of meer van de onderstaande gebieden. Bij besluit van 1 juni 2010 heeft het college uiteengezet dat de dertien lindes waarde hebben voor het stads- en dorpsschoon en dat ze beeldbepalend zijn, maar dat uit het onderzoek van BTL blijkt dat duurzaam behoud van de bomen niet mogelijk is. Door de herinrichting wordt evenwel een royale doorwortelbare ruimte gecreëerd voor de nieuw aan te planten bomen en door het realiseren van een deugdelijke groeiplaatsconstructie is het mogelijk de bomen de komende 30-35 jaar voldoende te laten groeien om ze tot wasdom te laten komen. Volgens het college geeft de nieuwe situatie een beter perspectief voor de bomen dan het behoud van de bestaande bomen. Aldus heeft wel degelijk een belangenafweging plaatsgevonden, waarbij de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon is betrokken. De voorzieningenrechter heeft dan ook terecht geoordeeld dat het betoog van [appellant] en anderen, dat het college bij de aan het besluit van 1 juni 2010 ten grondslag liggende belangenafweging ten onrechte niet de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon heeft betrokken, niet tot vernietiging van dat besluit kan leiden. Het betoog faalt.
2.7. [appellant] en anderen betogen dat de voorzieningenrechter er aan voorbij is gegaan dat zij in 1994 met de voormalige gemeente Avereest, overeen zijn gekomen dat vier lindes rond het kruispunt van de Julianastraat met de Gentiaanstraat en de Prins Bernhardstraat zullen worden gespaard als het destijds bij de gemeente ingediende bezwaarschrift en het bij de Raad van State ingediende verzoek om een voorlopige voorziening worden ingetrokken. Volgens hen mochten zij er gelet daarop op vertrouwen dat in elk geval voor die lindes geen kapvergunning zou worden verleend.
2.7.1. Bij brief van 9 september 1994 heeft het college van de voormalige gemeente Avereest in het kader van een toenmalige procedure ingestemd met het sparen van vier lindebomen in de middenberm van de Julianastraat. Deze bomen maken deel uit van de dertien lindebomen waar de bij besluit van 1 juni 2010 verleende vergunning op ziet. Sinds de toezegging om de vier bomen te sparen zijn ruim zestien jaren verstreken. Gelet daarop, alsmede gelet op de gewijzigde omstandigheden, waaronder de door het college ter zitting genoemde toegenomen verkeersintensiteit in de Julianastraat, kan het college niet langer gebonden worden geacht aan de in 1994 gedane toezegging. Aan de brief van 9 september 1994 kan dan ook niet de betekenis worden gehecht die [appellant] en anderen daaraan gehecht willen zien. Het betoog faalt.
2.8. Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter terecht tot het oordeel gekomen dat het college in redelijkheid de kapvergunning heeft kunnen verlenen. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Wieland
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2011