201008277/1/R1.
Datum uitspraak: 25 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Amstelveen, en anderen,
de raad van de gemeente Amstelveen,
verweerder.
Bij besluit van 2 juni 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Landelijk Gebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 augustus 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 april 2011, waar [appellante] en anderen, vertegenwoordigd door mr. M.L.M. Frantzen, advocaat te Ouderkerk aan de Amstel, en de raad, vertegenwoordigd door I. Termond, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het plan betreft een actualisering van het juridisch-planologische kader voor het landelijk gebied van de gemeente Amstelveen. In het plan is voornamelijk de bestaande situatie vastgelegd.
2.2. [appellante] en anderen betogen dat de raad de paardenbak met verlichting en de opstallen op hun perceel gelegen ten zuiden van [locatie] ten onrechte niet in het plan heeft bestemd. Hiertoe voeren zij aan dat de paardenbak met verlichting legaal is aangebracht. Voorts voeren zij aan dat de paardenbak en de opstallen ook zonder aangrenzende woning in een goede ruimtelijke ordening passen omdat de paardenbak en opstallen geen nadelige gevolgen hebben voor de kwaliteit van de omringende omgeving. De raad had daarom niet mogen weigeren de paardenbak en de opstallen te bestemmen om de reden dat [appellante] en anderen geen aangrenzende woning hebben.
2.3. De raad stelt zich op het standpunt dat het plandeel ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening strekt. Hiertoe voert de raad aan dat de bouwwerken op het perceel illegaal zijn gebouwd. Voorts voert de raad aan dat de bouwwerken niet passen in het beleid dat paardenbakken op agrarisch onbebouwd land slechts worden toegestaan bij een aangrenzende woning of agrarisch bouwperceel.
"Agrarisch-1" en deels de bestemming "Agrarisch-2" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, onderscheidenlijk artikel 4, lid 4.1, van de planregels, voor zover van belang, zijn de voor "Agrarisch-1" onderscheidenlijk "Agrarisch-2" aangewezen gronden bestemd voor:
a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering.
Ingevolge artikel 3, lid 3.2.1, onderscheidenlijk artikel 4, lid 4.2.1, mag op gronden met de bestemming "Agrarisch-1" onderscheidenlijk "Agrarisch-2" niet worden gebouwd, met uitzondering van terreinafscheidingen met een maximale bouwhoogte van 1,50 meter.
Ingevolge artikel 3, lid 3.2.2, onderscheidenlijk artikel 4, lid 4.2.2, voor zover van belang, kan het college van burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 3.2.1 onderscheidenlijk lid 4.2.1 voor het oprichten van paardenbakken ten behoeve van een productiegerichte en hobbymatige paardenhouderij met inachtneming van de volgende voorwaarden:
a. indien binnen de begrenzing van het aangrenzende agrarisch bouwperceel of aangrenzende woonperceel onvoldoende ruimte aanwezig is voor een paardenbak.
Ingevolge artikel 56, lid 56.1, voor zover van belang, mag een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is en afwijkt van het plan, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd.
Ingevolge artikel 56, lid 56.3, is lid 56.1 niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
2.5. In de nota "Hobby- en bedrijfsmatig houden van paarden en het oprichten van paardenbakken" van januari 2007 staat dat de raad het beleid voert dat paardenbakken op agrarisch onbebouwd land alleen toegestaan worden bij een aangrenzende burger- of bedrijfswoning. Volgens de beantwoording van de zienswijze strekt dit beleid ter voorkoming dat onbebouwd agrarisch land versnipperd raakt.
In het voorgaande bestemmingsplan "Nes aan de Amstel" uit 2003 mochten slechts landhekken met een maximale hoogte van 1,50 meter worden gebouwd. In het daarvoor geldende uitbreidingsplan in onderdelen "Amsteldijk-Zuid 1959" was aan de betreffende gronden de bestemming "Agrarisch doeleinde zonder bebouwing" toegekend.
2.6. Op het perceel is in 1990 een paardenbak, bestaande uit een zandbak en een hek, met verlichting gebouwd. Voorts zijn op het perceel twee opstallen gebouwd. Voor deze bouwwerken zijn geen bouwvergunningen verleend. De raad heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat de paardenbak met verlichting en de opstallen op het perceel als illegaal dienen te worden aangemerkt. Het college van burgemeester en wethouders treedt reeds handhavend op tegen de paardenbak met verlichting en de opstallen.
In de omstandigheid dat aan het perceel geen burger- of bedrijfswoning grenst, behoefde de raad geen aanleiding te zien om van het hiervoor beschreven beleid af te wijken. De raad heeft aan het belang dat is gediend met het tegengaan van versnippering van onbebouwd agrarisch land in redelijkheid een zwaarder gewicht kunnen toekennen dan aan het belang van [appellante] en anderen bij het als zodanig bestemmen van de paardenbak en opstallen.
Voor zover [appellante] en anderen beroep hebben gedaan op het gelijkheidsbeginsel heeft de raad gelet op de overgelegde foto's voldoende gemotiveerd, dat de door hen naar voren gebrachte gevallen niet vergelijkbaar zijn, omdat de paardenbakken in die gevallen wel in de nabijheid van een woning staan.
Voor zover [appellante] en anderen ter zitting hebben betoogd dat het plan op dit punt in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, wordt overwogen dat zij dit niet nader hebben geconcretiseerd, en dat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van een schending van dat artikel niet is gebleken.
2.7. In hetgeen [appellante] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2011