ECLI:NL:RVS:2011:BQ5887

Raad van State

Datum uitspraak
25 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201010619/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C. Kranenburg
  • P.J.A.M. Broekman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Parapluherziening Geluidzone Verheulsweide en de gevolgen voor de bedrijfswoning van de appellant

Op 25 mei 2011 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Parapluherziening Geluidzone Verheulsweide". De zaak is aangespannen door een appellant, wonend op het industrieterrein Verheulsweide, tegen het besluit van de raad van de gemeente Doetinchem, dat op 16 september 2010 het bestemmingsplan heeft vastgesteld. De appellant is van mening dat de bestaande geluidzone ten onrechte wordt vergroot en dat het gemeentebestuur de geluidzone zou moeten handhaven in plaats van deze te wijzigen. Hij stelt dat de uitbreiding van de geluidzone leidt tot ernstige stank- en stofoverlast, die samenhangt met de toename van de geluidsoverlast door de komst van zwaardere industrieën op het terrein.

De raad van de gemeente Doetinchem verdedigt het besluit door te stellen dat de wijziging noodzakelijk is vanwege vernieuwde inzichten en dat handhaving van de bestaande geluidzone niet mogelijk is. De Afdeling heeft de zaak op 21 april 2011 ter zitting behandeld, waarbij de raad vertegenwoordigd was door E.H.J. Ketels. De Afdeling overweegt dat de bedrijfswoning van de appellant niet binnen de begrenzing van de nieuwe geluidzone ligt en dat er geen wettelijke basis is voor een recht op een bepaalde maximaal toelaatbare geluidsbelasting.

De Afdeling concludeert dat de raad in redelijkheid het belang van de aanpassing van de geluidzone boven het individuele belang van de appellant heeft kunnen stellen. De aspecten van stank- en stofoverlast vallen buiten het beoordelingskader van het bestemmingsplan. De Afdeling verklaart het beroep van de appellant ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin.

Uitspraak

201010619/1/R2.
Datum uitspraak: 25 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Doetinchem,
en
de raad van de gemeente Doetinchem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 september 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Parapluherziening Geluidzone Verheulsweide" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 november 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 april 2011, waar de raad, vertegenwoordigd door E.H.J. Ketels, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het industrieterrein Verheulsweide maakte onderdeel uit van het geluidgezoneerde industrieterrein Hamburgerbroek, Verheulsweide en Wijnbergen. Deze geluidzone is opgesplitst in twee geluidzones, waaronder een zone voor het industrieterrein Verheulsweide. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor de binnen- en buitengrens van de nieuwe geluidzone Verheulsweide. Het industrieterrein Verheulsweide zelf maakt geen onderdeel uit van het plan.
2.2. [appellant] is bewoner van de bedrijfswoning [locatie], die gelegen is op het industrieterrein Verheulsweide. [appellant] kan zich niet verenigen met het plan. Hij voert hiertoe aan dat de bestaande geluidzone ten onrechte wordt vergroot. In plaats van de bestaande geluidzone te vergroten, zou het gemeentebestuur deze moeten handhaven, aldus [appellant]. Voorts betoogt [appellant] dat, ondanks de mededeling van de kant van de gemeente ongeveer 30 jaar geleden dat het een industrieterrein met lichte bedrijvigheid zou blijven, thans meer relatief zware en ook zeer zware industrie op het industrieterrein mogelijk wordt gemaakt, waaronder een asfaltcentrale en twee grote afvalverwerkers met puinbrekers van de zwaarste soort. [appellant] stelt ernstige stank- en stofoverlast te ondervinden, waarbij er sprake is van een direct verband tussen de toename daarvan en de toename van de geluidsoverlast.
2.3. De raad stelt zich op het standpunt dat wijziging noodzakelijk is vanwege vernieuwde inzichten en dat handhaving van de bestaande geluidzone niet mogelijk is.
2.4. Ingevolge artikel 1 van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh), wordt onder industrieterrein verstaan: terrein waaraan in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van inrichtingen en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van inrichtingen, behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie van inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.
Ingevolge artikel 40 wordt, indien bij de vaststelling van een bestemmingsplan aan gronden een zodanige bestemming wordt gegeven dat daardoor een industrieterrein ontstaat, daarbij tevens een rond het betrokken terrein gelegen zone vastgesteld, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.
Ingevolge artikel 41, eerste lid, kan een krachtens artikel 40 vastgestelde zone uitsluitend worden gewijzigd of opgeheven bij vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan.
2.5. Vast staat dat de bedrijfswoning van [appellant] is gelegen op het industrieterrein Verheulsweide. Blijkens de verbeelding ligt de bedrijfswoning niet binnen de begrenzing van de geluidzone die in het plan is vastgelegd. De bedrijfswoning ligt evenmin binnen de begrenzing van de voorheen geldende geluidzone Verheulsweide en Hamburgerbroek. Noch de Wgh noch een algemene maatregel van bestuur dan wel een andere uitvoeringsregeling krachtens die wet bevat een bepaling waaraan [appellant] met betrekking tot de bedrijfswoning een recht kan ontlenen op een bepaalde maximaal toelaatbare geluidsbelasting vanwege het industrieterrein op de gevel van de bedrijfswoning.
2.5.1. Het voorgaande neemt niet weg dat de raad bij de vaststelling van het plan in het kader van de afweging van ruimtelijke belangen het belang van [appellant] behoort te betrekken in zijn besluitvorming. De Afdeling is van oordeel dat de raad bij afweging van de onderscheidene ruimtelijke belangen in redelijkheid overwegende betekenis heeft kunnen toekennen aan het belang dat is gemoeid met het aanpassen van de voorheen geldende in 1992 vastgestelde geluidzone Verheulsweide en Hamburgerbroek aan de werkelijke geluidsbelasting vanwege het industrieterrein boven het individuele belang van [appellant] met betrekking tot het ongehinderd bewonen van de bedrijfswoning. Daarbij is in aanmerking genomen dat aan het industrieterrein in het geldende bestemmingsplan "Bedrijventerrein Verheulsweide 2008" een bestemming is gegeven ten behoeve van zogenoemde grote lawaaimakers. Voor zover [appellant] stelt ernstige stank- en stofoverlast te ondervinden, wijst de Afdeling erop dat deze aspecten een kwestie betreffen die ziet op handhaving van de Wet milieubeheer. Dit valt buiten het beoordelingskader van het plan.
2.5.2. Over het betoog van [appellant] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden nu meer zware industrie dan voorheen op het terrein mogelijk is gemaakt, wordt overwogen dat dit betoog ziet op het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Verheulsweide 2008". Het plan zoals dat thans voorligt is immers alleen op de geluidzone gericht. Aspecten wat betreft voornoemd bedrijventerrein kunnen in deze procedure daarom niet aan de orde komen.
2.6. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Broekman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2011
12-704.