201008208/1/R2.
Datum uitspraak: 25 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Maurik, gemeente Buren,
de raad van de gemeente Buren,
verweerder.
Bij besluit van 22 juni 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Maurik-Oost" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 augustus 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brieven van 14 en 18 september 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 april 2011, waar [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door drs. M.A.H. Schoppink en ing. N.J. Stam, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het plan strekt ertoe maximaal 353 woningen en 14 appartementen mogelijk te maken op gronden ten zuiden van de Homoetsestraat en ten westen van de Gruttostraat te Maurik.
2.2. [appellant] voert allereerst als procedureel bezwaar aan dat de raad onvoldoende gelegenheid heeft geboden tot overleg in een vroeg stadium van de voorbereiding van het plan.
2.2.1. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de bestemmingsplanprocedure onzorgvuldig is verlopen. Het voeren van overleg tussen het gemeentebestuur en een belanghebbende maakt geen onderdeel uit van de procedure van vaststelling van een bestemmingsplan, zoals vastgelegd in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening. Het ontbreken van dergelijk overleg heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het besluit waarbij het bestemmingsplan is vastgesteld. Het betoog faalt derhalve.
2.3. [appellant] heeft bezwaar tegen de woningen die in het plan het dichtst bij zijn perceel aan de [locatie] zijn voorzien. Vanwege de maximaal toegestane bouwhoogte en de positionering van deze woningen ten opzichte van zijn perceel, vreest [appellant] voor verlies van zijn uitzicht, aantasting van zijn privacy en verminderde zontoetreding in zijn woning en in zijn tuin. Verder vreest hij als gevolg van het plan voor wateroverlast.
2.4. De raad stelt zich op het standpunt dat de afstand tussen de voorziene woningen en het perceel van [appellant] zodanig is, dat zijn privacy en de bezonning van zijn woning en tuin slechts in beperkte mate zullen worden aangetast. Voorts wijst de raad erop dat geen recht op vrij uitzicht bestaat. Tevens stelt de raad zich op het standpunt dat de kans op wateroverlast niet vergroot wordt met het plan.
2.5. Ingevolge artikel 11, lid 11.2.2, onder h, van de planregels, gelezen in samenhang met de verbeelding bedraagt de goothoogte van de woningen die het dichtst bij [appellant]'s perceel zijn voorzien minimaal 5 meter en maximaal 6 meter.
Ingevolge artikel 11, lid 11.2.2., onder b, samen met de verbeelding, bedraagt de bouwhoogte van de woningen die het dichtst bij [appellant]'s perceel zijn voorzien maximaal 9 meter.
2.5.1. De woningen zijn aan de zuidzijde van [appellant]'s perceel voorzien op een afstand van 20 meter vanaf de gevel van de woning van [appellant] tot aan het bouwvlak van de dichtst bij zijn perceel voorziene woningen. Het plan voorziet voorts in een groenstrook tussen [appellant]'s perceel en het bedoelde bouwvlak. De bestaande watergang die rondom [appellant]'s perceel loopt, zal worden gehandhaafd. Als gevolg van de in het plan voorziene woningen zal vermindering van het uitzicht kunnen optreden. Zoals de raad naar voren heeft gebracht, bestaat er echter geen recht op een blijvend vrij uitzicht. De privacy van [appellant] zal als gevolg van de nieuwbouwwoningen enigszins kunnen worden aangetast.
Uit de in opdracht van de raad door Urban Jazz verrichte zonnestudie van 27 oktober 2010 volgt dat als gevolg van de voorziene woningen uitsluitend in de wintermaanden [appellant]'s perceel vrijwel geheel in de schaduw ligt. In de overige maanden ontstaat voornamelijk schaduw als gevolg van bomen op [appellant]'s perceel en reeds aanwezige bebouwing ten westen van zijn woning. Het betoog van [appellant] dat het gebruik van zijn moestuin onevenredig beperkt wordt door de verminderde zontoetreding als gevolg van de voorziene woningen faalt, nu, buiten de wintermaanden om, de in het plan voorziene woningen geen schaduw veroorzaken op [appellant]'s perceel.
Gezien het vorenstaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant].
2.5.2. Voor zover [appellant] betoogt dat hij ten tijde van de koop van zijn woning onjuist is voorgelicht ten aanzien van de ontwikkelingen in het plangebied, overweegt de Afdeling als volgt. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan nabij zijn perceel in twee vrijstaande woonhuizen zou voorzien. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld. Het betoog faalt derhalve.
2.5.3. Ten aanzien van de vrees van [appellant] dat als gevolg van het plan wateroverlast zal ontstaan, overweegt de Afdeling als volgt. Het plangebied heeft grenzend aan [appellant]'s perceel momenteel een gemiddelde hoogte van NAP +5,10 meter en zal na de realisering van de nieuwbouw naar verwachting een hoogte hebben van NAP +5,05, waarbij de woningen een peilhoogte van NAP +5,25 meter zullen hebben. De hoogte van het perceel van [appellant] bedraagt bij de grens van het plangebied NAP +4,05, oplopend tot NAP +6,68 aan de andere zijde. Het betoog van [appellant] dat als gevolg van ophoging van het plangebied een verschil zal ontstaan van ongeveer 1 meter tussen zijn perceel en het plangebied, faalt, nu in de huidige situatie reeds een verschil van 1 meter in peilhoogte bestaat.
In opdracht van de raad heeft Grontmij Nederland B.V. onderzoek verricht naar de waterstructuur in Maurik-Oost. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een advies van 1 februari 2010. Uit dit advies volgt dat door aanpassingen van het watersysteem de problemen in de huidige situatie met betrekking tot peilstijging en opstuwing grotendeels worden opgeheven. Ter zitting heeft de raad verklaard dat deze aanpassingen ook zullen worden uitgevoerd. Nu ook de watergang rondom [appellant]'s perceel in het plan gehandhaafd blijft, is de stelling van [appellant] dat het plan leidt tot meer wateroverlast op zijn perceel niet aannemelijk gemaakt.
2.6. Voor zover [appellant] betoogt dat hij net zo behandeld wenst te worden als de bewoners van de Wulpstraat, overweegt de Afdeling als volgt.
De kortste afstand vanaf een gevel van een woning aan de Wulpstraat tot aan het bouwvlak van de dichtst bij de woningen aan de Wulpstraat te realiseren nieuwbouwwoningen bedraagt ongeveer 28 meter. Zoals reeds overwogen in 2.5.1 bedraagt de afstand vanaf de gevel van de woning van [appellant] tot aan het bouwvlak van de dichtst bij zijn perceel voorziene woningen ongeveer 20 meter. Dit is geen onaanvaardbare afstand. Voorts bestaat er geen recht om ten opzichte van nieuwbouw in of rondom het plangebied overal dezelfde afstand aan te houden. De raad heeft zich derhalve in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat [appellant] niet onevenredig nadeliger is behandeld ten opzichte van de bewoners aan de Wulpstraat.
2.7. Ten aanzien van de stelling van [appellant] dat het heien van palen ter fundering van de voorziene woningen in het plangebied tot grote gevolgen kan leiden voor de fundering van zijn woning, overweegt de Afdeling dat dit behoort tot de uitvoering van het plan, die hier niet ter beoordeling staat.
2.8. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Wijers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2011