ECLI:NL:RVS:2011:BQ5881

Raad van State

Datum uitspraak
25 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201007002/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • P.F.W. Tuit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Partiële herziening Buitengebied 2003 en bezwaar tegen de bestemming van loodsen

Op 20 mei 2010 heeft de raad van de gemeente Druten het bestemmingsplan "Partiële herziening Buitengebied 2003" vastgesteld. Tegen dit besluit heeft appellant, wonend te Horssen, beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij de gronden van het beroep zijn aangevuld op 18 augustus 2010. De raad heeft een verweerschrift ingediend en de zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige kamer. De zitting vond plaats op 5 april 2011, waar appellant werd bijgestaan door mr. M.M. Breukers en de raad werd vertegenwoordigd door ir. M.F. van Heereveld. Tevens was er een belanghebbende aanwezig, vertegenwoordigd door een gemachtigde.

Appellant betwist de bestemming van de loodsen op het perceel Roedensestraat 23/23a, die volgens hem niet strookt met het tijdelijke karakter van deze loodsen, die zijn gebouwd onder een tijdelijke bouwvergunning. Hij heeft bezwaar tegen de hoogte, omvang en het uiterlijk van de loodsen en stelt dat het garagebedrijf verplaatst zou moeten worden naar een bedrijventerrein. De raad stelt dat het plan de feitelijke situatie als zodanig bestemd en dat er geen uitbreidingsmogelijkheden zijn. De raad erkent dat verplaatsing van het bedrijf wenselijk is, maar financieel niet haalbaar.

De Afdeling oordeelt dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering, met name omdat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het plan een maximale bouwhoogte van 9 meter toestaat, terwijl de bestaande loodsen 5,9 meter hoog zijn. De Afdeling verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Druten voor zover het betrekking heeft op de bestemming "Niet-agrarische bedrijven" voor het perceel aan de Roedensestraat 23/23a. De raad wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan appellant.

Uitspraak

201007002/1/R2.
Datum uitspraak: 25 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
wonend te Horssen, gemeente Druten,
en
de raad van de gemeente Druten,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 mei 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Partiële herziening Buitengebied 2003" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 juli 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 18 augustus 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 april 2011, waar [appellant] bijgestaan door mr. M.M. Breukers, en de raad, vertegenwoordigd door ir. M.F. van Heereveld, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde].
2. Overwegingen
2.1. Het plan voorziet in een actueel juridisch-planologisch kader voor het buitengebied van de gemeente Druten.
2.2. [appellant] stelt dat het als zodanig bestemmen van de loodsen op het perceel Roedensestraat 23/23a (hierna: het perceel) niet strookt met het tijdelijke karakter van deze loodsen. Hij wijst erop dat de loodsen zijn gebouwd krachtens een tijdelijke bouwvergunning.
Voorts heeft hij bezwaar tegen de hoogte, de omvang en het uiterlijk van de loodsen. Ook betoogt hij dat de loodsen zijn uitzicht belemmeren en stelt hij dat het garagebedrijf verplaatst zou moeten worden naar een bedrijventerrein.
2.2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat in het plan de feitelijke situatie als zodanig is bestemd en dat het plan niet voorziet in uitbreidingsmogelijkheden. De raad stelt dat verplaatsing van het bedrijf naar een bedrijventerrein wenselijk is, maar financieel niet tot de mogelijkheden behoort.
2.3. [appellant] woont aan de [locatie]. Deze woning bevindt zich direct ten oosten van het garagebedrijf.
Ingevolge artikel 13, tweede lid, aanhef en onder a, in samenhang bezien met bijlage I, van de planregels bedraagt het bebouwd oppervlak voor het perceel van het garagebedrijf maximaal 500 m².
Blijkens de stukken zijn in het toegestane bebouwde oppervlak ook twee loodsen betrokken die met een tijdelijke bouwvergunning zijn opgericht. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het enkele feit dat de loodsen met een tijdelijke bouwvergunning zijn opgericht niet maakt dat deze bij de bepaling van het bestaand bebouwd oppervlak zonder meer buiten beschouwing moeten worden gelaten.
Niet kan worden ontkend, dat de op grond van het plan toegestane bebouwing een beperking van het uitzicht van [appellant] met zich brengt. Ter zitting is echter gebleken dat het perceel deel uitmaakt van een dorpslint waar wonen en (agrarische) bedrijvigheid elkaar afwisselen en waar de onderlinge afstand tussen de bestaande bebouwing van oudsher klein is. Voorts is gebleken dat de loodsen noodzakelijk zijn voor de verkoop en stalling van auto's. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad dan ook een groter gewicht kunnen toekennen aan het belang dat is gediend met het positief bestemmen van de loodsen als zodanig dan aan het belang van [appellant]. Hierbij is van belang dat door de raad is gesteld dat bedrijfsverplaatsing financieel niet tot de mogelijkheden behoort en dat door [appellant] niet aannemelijk is gemaakt dat deze stelling onjuist is.
Het betoog inzake het uiterlijk van de loodsen kan in deze procedure niet aan de orde komen, aangezien het bezwaar ziet op de uitvoering en geen betrekking heeft op het plan zelf.
Ingevolge artikel 13, tweede lid, aanhef en onder a, van de planregels zijn op het perceel echter gebouwen met een maximale hoogte van 9 meter toegestaan.
Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting zijn de bestaande loodsen 5,9 meter hoog. Ter zitting heeft de raad gesteld dat de in het plan opgenomen maximale bouwhoogte in overeenstemming is met de gemeentelijke standaard voor bedrijfsgebouwen in het buitengebied. Deze maximale bouwhoogte strookt echter niet met het uitgangspunt van de raad om de bestaande situatie als zodanig te bestemmen. Voorts is uit de stukken noch het verhandelde ter zitting gebleken van een behoefte vanuit het garagebedrijf aan loodsen met een grotere hoogte dan 5,9 meter. De raad heeft dan ook onvoldoende gemotiveerd waarom het plan ter plaatse bebouwing toelaat met een grotere hoogte dan 5,9 meter.
2.4. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd, voor zover dat betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Niet-agrarische bedrijven", met de bestemmingscategorie "garagebedrijf" ('ga') voor het perceel aan de Roedensestraat 23/23a.
2.5. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Druten van 20 mei 2010, voor zover dat betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Niet agrarische bedrijven", met de bestemmingscategorie "garagebedrijf" ('ga') voor het perceel aan de Roedensestraat 23/23a;
III. veroordeelt de raad van de gemeente Druten tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Druten aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Tuit
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2011
425-704.