201002306/1/R1.
Datum uitspraak: 25 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Ameide, gemeente Zederik,
de raad van de gemeente Zederik,
verweerder.
Bij besluit van 14 december 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Open Vensters" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 maart 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant] en anderen en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 maart 2011, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door mr. J. Steenhuis en F. de Lange, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Woonzorg Nederland Projectontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door mr. J. van Vulpen, advocaat te Utrecht, als partij gehoord.
2.1. Ter zitting hebben [appellant] en anderen de beroepsgronden met betrekking tot de procedure op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, de verstoring van het Natura 2000-gebied "De Zouweboezem" en de vermindering van lichtinval voor de woning aan de [locatie 1] ingetrokken.
2.2. Het plan voorziet in het herontwikkelen en uitbreiden van zorgcentrum Open Vensters in Ameide. In samenhang daarmee voorziet het plan in de mogelijkheid om in aansluiting op het zorgcentrum 86 appartementen en 30 woningen te realiseren.
Procedurele en formele aspecten
2.3. [appellant] stelt dat het plan onzorgvuldig is voorbereid. Hoewel hij pas na het begin van de bestemmingsplanprocedure naar [locatie 2] is verhuisd, had de raad alsnog met hem in overleg moeten treden.
2.3.1. Niet in geschil is dat het voorontwerp van het voorliggende plan in het kader van de inspraakprocedure met ingang van 29 mei 2009 gedurende een aaneengesloten termijn van zes weken ter inzage heeft gelegen. Voorts heeft het ontwerp van het voorliggende plan met ingang van 2 oktober 2009 gedurende een aaneengesloten termijn van zes weken ter inzage gelegen. Daarvan is vooraf kennisgegeven in de Staatscourant en in Het Kontact van 1 oktober 2009. Voorts is mededeling gedaan van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen. De Afdeling overweegt dat het in overleg treden met omwonenden voorafgaande aan de vaststelling van het bestemmingsplan geen onderdeel uitmaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. [appellant] en anderen hebben geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan de raad hiertoe niettemin uit een oogpunt van zorgvuldige besluitvorming had moeten overgaan.
2.4. [appellant] en anderen richten zich tegen het plan. Zij betogen dat het voorliggende plan ruimtelijk niet voldoende is onderbouwd. Zij voeren daarbij aan dat de bebouwingscontour specifiek is verruimd ten behoeve van de bouw van het zorgcentrum en niet ten behoeve van de bouw van vrijstaande woningen.
2.4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat in het streekplan Zuid-Holland Oost van 2003 (hierna: het streekplan), de opgenomen bebouwingscontouren zijn verruimd ten behoeve van de ontwikkeling rondom het zorgcentrum Open Vensters. De raad stelt zich voorts op het standpunt dat het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld om de realisatie van het programma planologisch mogelijk te maken. Volgens de raad past de planvorming binnen alle rijks-, provinciale en gemeentelijke beleidskaders.
2.4.2. In de plantoelichting staat dat Woonzorg Nederland en de Stichting Open Vensters het voornemen hebben om zorgcentrum Open Vensters te herontwikkelen en uit te breiden. Voorts zijn in samenhang daarmee plannen ontwikkeld om in aansluiting op het zorgcentrum woningen te realiseren waarvan een groot deel levensloopbestendig is.
In het streekplan is het plangebied aangewezen als stads- en dorpsgebied met als hoofdfunctie wonen, maar waarin ook gebiedsdelen voorkomen met stedelijke voorzieningen. Voorts staat in het streekplan dat de bebouwingscontour van de kern Ameide aan de zuidoostzijde is verruimd (Open Vensters). Het toegevoegde gebied is aangeduid als stedelijk gebied. In de "Regionale structuurvisie Alblasserwaard&Vijfheerenlanden authentiek&vernieuwend" van 27 september 2004 (hierna: regionale structuurvisie), staat dat extra aandacht besteed dient te worden aan het realiseren van geschikte huisvesting voor speciale doelgroepen zoals ouderen en startende huishoudens. Deze doelstelling is ook terug te vinden in de "Regionale woonvisie Alblasserwaard-Vijfheerenlanden 2006-2009, Goed wonen voor jong en oud" van 2005 (hierna: regionale woonvisie). De regionale woonvisie vraagt onder andere bijzondere aandacht voor het beleid voor de ouderen en mensen met een zorgvraag. Voorts staat in de plantoelichting dat in de "Woonvisie, impuls aan vitaliteit en kwaliteit" van 2007 dat de gemeente samen met betrokken organisaties inhoud wil geven aan een levensloopbestendige gemeente en bij wil dragen aan een levensloopbestendige regio. De gemeente wil zorg- en welzijnssteunpunten ontwikkelen, waarbinnen meerdere functies te combineren zijn.
2.4.3. De raad heeft ter zitting te kennen gegeven dat hij het provinciaal beleid tot het zijne heeft gemaakt. Hierdoor en gelet op de doelstelling verwoord in de hiervoor genoemde visies heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat behoefte bestaat aan de realisering van het plan. De enkele omstandigheid dat het besluit van provinciale staten van 12 november 2003, waarbij de bebouwingscontour en de aanduiding "stedelijk gebied" van de kern Ameide zijn verruimd, is genomen met het oog op uitbreiding van het Zorgcentrum Open Vensters staat niet in de weg aan de ruimere ontwikkeling als in het plan voorzien. In het streekplan is immers geen beperking opgenomen ten aanzien van de ontwikkeling binnen de bebouwingscontour. Gelet op het voorgaande hebben [appellant] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat het voorliggende plan ruimtelijk onvoldoende is onderbouwd.
Landschappelijke inpassing
2.5. [appellant] en anderen betogen dat de vijf zogenoemde "urban villa's" in strijd zijn met de regionale structuurvisie. Zij wijzen in het bijzonder op het daarin neergelegde beleid tot versterking van het authentieke karakter van het gebied.
2.5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de projectlocatie gelegen is binnen de bebouwingscontouren zoals die in het provinciale streekplan zijn opgenomen. Binnen deze contouren wordt uitgegaan van intensief gebruik. Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat voor het bestreden plan een beeldkwaliteitsplan is opgesteld.
2.5.2. Op de verbeelding staan bij de zuidgrens van het plangebied 5 bouwvlakken van ongeveer 25 m bij 22 m. Aan de gronden binnen deze bouwvlakken is de bestemming "Wonen" toegekend met de aanduiding "maximale bouwhoogte" van 17,5 m.
2.5.3. In paragraaf 2.1 van de regionale structuurvisie staat als centrale visie vermeld: de vorming van een vitale regio, gericht op het duurzaam vernieuwen van zowel het landelijk als het stedelijk gebied, tezamen met het versterken van het overwegend open, rustige en authentieke karakter van de regio, waardoor bewoners, bedrijven en bezoekers zich thuis blijven voelen en zich verder kunnen ontplooien. Deze visie is vertaald in 5 hoofdlijnen voor het ruimtelijk beleid met een strategisch lange termijnkarakter. Als één van deze hoofdlijnen staat vermeld een regionaal afgestemde ruimtelijke ontwikkeling van de kernen op het gebied van wonen, werken en voorzieningen, op basis van de kernenprofilering. Op het bijbehorende kaartbeeld is Ameide aangeduid als verzorgingskern met perspectief op uitbreiding wonen lange termijn. Binnen deze kernen is nog uitbreidingsruimte mogelijk tot de huidige streekplancontour.
In paragraaf 7.3 van de regionale structuurvisie staat dat bij ontwikkelingen vanuit het aspect landschap wordt ingezet op onder andere behoud en versterking van cultuurhistorische lijnen van het landschap door het inpassen van de ontwikkeling in deze lijnen en de doorzichten vanuit de bestaande linten te behouden.
De raad heeft het hiervoor weergegeven beleid tot de zijne gemaakt.
2.5.4. Anders dan [appellant] en anderen betogen is de Afdeling van oordeel dat de in het plan voorziene urban villa's niet afzonderlijk behoeven te worden getoetst aan de hiervoor weergegeven centrale visie. Deze visie is in algemene bewoordingen geformuleerd en is vervolgens uitgewerkt in meer concrete beleidslijnen. Indien de voorziene urban villa's niet in strijd zijn met de concrete beleidslijnen, kunnen deze worden geacht evenmin in strijd te zijn met de centrale visie.
Het gehele plangebied is gelegen binnen de genoemde huidige streekplancontour, zodat de bouw van de urban villa's past binnen de uitbreidingsruimte voor wonen. Verder staat in de plantoelichting met betrekking tot de stedenbouwkundige ontwikkeling dat het polderlandschap en het plangebied verweven worden door de waterpartijen en de hoogbouw een rommelige overgang naar het landschap voorkomt. Het plangebied is op basis van de oude polderstructuur verkaveld. De structuur van deze lagen is vormgegeven door een afwisseling van lineaire lijnen in de vorm van water en ontsluitingswegen. Door deze opzet blijft het polderlandschap vanaf de Prinses Marijkeweg via doorzichten beleefbaar. Voorts wordt over de waterlijnen en de rechte straten zicht geboden op de achterliggende groene leegte. Volgens het deskundigenbericht is in tegenstelling tot wat [appellant] en anderen betogen rekening gehouden met de cultuurhistorische lijnen van het landschap en het behoud van de doorzichten zoals omschreven in de regionale structuurvisie.
[appellant] en anderen hebben het deskundigenbericht op dit punt niet gemotiveerd bestreden. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding om het deskundigenbericht in zoverre niet te volgen. Hierbij betrekt de Afdeling dat blijkens de verbeelding zichtlijnen van de Prinses Marijkeweg naar het polderlandschap achter het plangebied zijn voorzien, doordat ter plaatse van deze lijnen geen bebouwing is toegestaan.
2.6. [appellant] en anderen betogen dat de beoogde woningbouw zal leiden tot een vermindering van licht en een beperking van het uitzicht.
2.6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de bouwmassa van de nieuwbouw zodanig is gekozen dat de impact op de omgeving geminimaliseerd wordt. Voorts moet volgens de raad betekenis worden toegekend aan het feit dat zich ten zuiden van het plangebied reeds omvangrijke bebouwing in de vorm van een bestaand zorgcentrum bevindt. Verder stelt de raad zich op het standpunt dat bij de stedenbouwkundige invulling van het gebied nadrukkelijk rekening gehouden is met de invloed daarvan op de omgeving.
2.6.2. Aan de achterzijde van de woning aan de [locatie 2], die ten westen van het plangebied ligt, is op een afstand van ongeveer 33 m voorzien in een rij woningen met een maximale goothoogte van 3 m en een maximale bouwhoogte van 9 m. Op de tussenliggende gronden is voorzien in een sloot met een breedte van 7,5 m en een groenstrook van 3 m. De dichtstbijstaande zogenoemde urban villa met een maximale bouwhoogte van 17,5 m is voorzien op een afstand van ongeveer 65 m. Ter hoogte van de woningen aan de Prinses Marijkeweg, die ten noorden van het plangebied liggen, is aan de overzijde van de weg op een afstand van ongeveer 25 m voorzien in 4 vrijstaande woningen met een maximale goothoogte van 3 m en een maximale bouwhoogte van 9 m. Recht tegenover de woning aan de [locatie 1] is op de verbeelding geen bouwvlak aangegeven. De dichtstbijstaande zogenoemde urban villa is voorzien op een afstand van ongeveer 135 m.
2.6.3. De Afdeling stelt voorop dat er geen recht op een blijvend vrij uitzicht bestaat. Vanuit de woningen aan de Prinses Marijkeweg en aan de Hazelaarlaan bestaat in de huidige situatie vrij uitzicht op het polderlandschap. Gelet op het voorgaande zal het plan het uitzicht vanuit deze woningen dan ook in enige mate aantasten.
Ter zitting heeft de raad te kennen gegeven dat de doorzichten niet in het verlengde van de zichtlijnen vanuit de woningen aan de [locatie 3] en [locatie 4] liggen, omdat is gekozen om aan te sluiten bij de stedenbouwkundige structuur van de bebouwing aan de overzijde van de weg en de bestaande verkavelingsstructuur. Voorts heeft de raad zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de voorgestelde alternatieve invulling gevolgen zal hebben voor de ligging van de sloten waardoor het niet zal passen in de uitgangspunten van het stedenbouwkundig plan. Daarbij heeft de raad te kennen gegeven dat de voorgestelde alternatieve invulling voorts niet veel verbetering zal opleveren wat betreft de zichtlijnen voor de desbetreffende huizen. Gelet op het voorgaande en nu wordt voorzien in een geleidelijke toename van de bouwhoogte van de beoogde bebouwing naar mate deze verder van de bestaande woningen ligt, heeft de raad dit verlies aan uitzicht ten gevolge van het plan voor hen niet onevenredig nadelig hoeven te achten.
De raad heeft geen onderzoek laten verrichten naar de bezonning. Gelet op de hiervoor vermelde situering, afstanden en toegestane bouwhoogtes heeft de raad in redelijkheid kunnen verwachten dat het plan niet zal leiden tot een ernstige vermindering van licht, op grond waarvan hij in redelijkheid heeft kunnen afzien van een bezonningsonderzoek.
In het deskundigenbericht wordt ten aanzien van de woning aan de [locatie 2] geconcludeerd dat eventuele schaduwwerking zal plaatsvinden in de ochtend. Gelet op de afstanden en toegestane bouwhoogte zal in de achtertuin van de woning in beperkte mate schaduwwerking plaatsvinden en in de woning niet of nauwelijks. Ten aanzien van de woningen aan de [locatie 3] en [locatie 4] wordt geconcludeerd dat sprake kan zijn van schaduwwerking in de wintermaanden. Gelet op het voorgaande en nu deze schaduwwerking niet ongebruikelijk is in een bebouwd gebied heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een ernstige vermindering van licht.
2.7. [appellant] en anderen betogen dat onvoldoende rekening is gehouden met de toename van de verkeersintensiteit als gevolg van het plan. De raad heeft volgens [appellant] en anderen de uitkomsten van het rapport "Actualisatie verkeerskundige consequenties 'Open Vensters'" van Goudappel Coffeng van 20 maart 2008 (hierna: het rapport van Goudappel Coffeng), niet nader onderbouwd. Daarbij is gebleken dat ten aanzien van het aantal woningen steeds van verschillende uitgangspunten is uitgegaan.
Verder is geen rekening gehouden met het gegeven dat de Prinses Marijkeweg een erftoegangsweg is, die niet als zodanig is ingericht. Volgens [appellant] en anderen is elke toename van verkeer op deze weg ontoelaatbaar.
2.7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat onderzoek is gedaan naar onder andere de verkeersintensiteit. Volgens de raad volgt uit het rapport van Goudappel Coffeng dat de toekomstige omvang van het verkeer zonder capaciteitsproblemen verwerkt kan worden over het wegennet van Ameide. De grens van 4.000 motorvoertuigen per dag wordt op geen van de berekende wegvakken gehaald. Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat [appellant] en anderen argumenten noch een tegenrapport hebben overgelegd waaruit blijkt dat de conclusies uit het rapport van Goudappel Coffeng onjuist zijn.
2.7.2. Het plan voorziet in meerdere ontsluitingen van het plangebied op de Prinses Marijkeweg. In het rapport van Goudappel Coffeng staan berekeningen van de verkeersproductie van de locatie Open Vensters. Daarbij is voor het aantal woningen uitgegaan van het beeldkwaliteitsplan "Locatie Open Vensters te Ameide", van november 2007, kenmerk 2238-380. Volgens het rapport leidt het plan tot een extra verkeersproductie van 1.107 motorvoertuigen per etmaal. Na opstelling van dit rapport is een programmawijziging doorgevoerd, die tot 7 extra woningen leidt. Naar aanleiding van deze wijziging heeft een herberekening plaatsgevonden, waarbij van 242 woningen is uitgegaan. In de plantoelichting staat dat de extra verkeersproductie in dat geval 1.142 motorvoertuigen per etmaal zal zijn. In de plantoelichting staat dat de toename van het aantal motorvoertuigen per etmaal als gevolg van de programmawijziging in vergelijking met de verkeersproductie uit het rapport van Goudappel Coffeng dermate laag is dat er geen afwijking ten aanzien van de verkeersontwikkeling te verwachten is. Op geen van de wegvakken zal de verkeersintensiteit na uitbreiding hoger zijn dan 3.000 motorvoertuigen per etmaal.
In het rapport van Goudappel Coffeng is uitgegaan van een maximale capaciteit van 4.000 motorvoertuigen per etmaal op een erftoegangsweg binnen een 30 kilometer zone. In de plantoelichting staat vermeld dat het handboek "Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom" (hierna: ASVV 2004) van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (hierna: CROW) uitgaat van een maximale capaciteit van 5.000 tot 6.000 motorvoertuigen per etmaal voor erftoegangswegen.
2.7.3. Volgens het deskundigenbericht is vanwege de gedetailleerde wijze van bestemmen van de gronden niet aannemelijk dat in het plan meer woningen kunnen worden gerealiseerd dan het in de toelichting genoemde aantal van 242 woningen na de programmawijziging. In het deskundigenbericht staat dat de programmawijziging geen significante effecten heeft op de toekomstige situatie zoals beschreven in het rapport van Goudappel Coffeng.
In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het deskundigenbericht wat betreft het maximaal aantal woningen dat ingevolge het plan kan worden gebouwd en de gevolgen daarvan onjuist is. De verkeersintensiteiten liggen ruim beneden de maxima voor een erftoegangsweg genoemd in het rapport van Goudappel Coffeng en in de ASVV 2004. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de aanbevelingen uit de ASVV 2004 en de richtlijn in het rapport van Goudappel Coffeng voor een erftoegangsweg niet door de raad als uitgangspunt konden worden gebruikt voor de beoordeling van de verkeersafwikkeling. Voor zover [appellant] en anderen betogen dat de desbetreffende weg niet is ingericht als erftoegangsweg, overweegt de Afdeling dat deze inrichting een uitvoeringsaspect betreft.
Voor zover [appellant] en anderen betogen dat in het kader van de verkeersafwikkeling geen rekening is gehouden met het gegeven dat het huidige fietspad ten onrechte een wegbestemming heeft gekregen overweegt de Afdeling dat dit fietspad buiten het plangebied ligt.
Voor zover [appellant] en anderen betogen dat de raad het plan op dit punt onvoldoende gemotiveerd heeft, overweegt de Afdeling dat in paragraaf 5.1 van de plantoelichting de gevolgen van het voorliggende plan voor het verkeer staan beschreven. Hierbij zijn ook het rapport van Goudappel Coffeng en de aanvullende berekeningen meegenomen. Gelet hierop heeft de raad de gevolgen van het plan voor het verkeer voldoende gemotiveerd.
2.8. [appellant] en anderen betogen dat het plan tot een vergroting van de parkeerproblemen leidt. Zij voeren aan dat de raad er ten onrechte vanuit gaat dat een deel van de woningen en appartementen enkel bedoeld zijn voor senioren. Voorts is volgens [appellant] en anderen ten onrechte geen of in onvoldoende mate rekening gehouden met de aanwezigheid van 2.400 m² voor aanvullende voorzieningen. Verder is ten aanzien van de aanvullende voorzieningen niet de juiste parkeernorm toegepast.
Voorts betogen [appellant] en anderen dat zij het niet eens zijn met de voorgestelde oplossingsrichtingen om het eventuele parkeertekort op te lossen.
2.8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat naar aanleiding van het rapport van SOAB, Adviseurs voor woning en leefomgeving, met kenmerk 20642, van 16 mei 2008, de uiteindelijke parkeerbehoefte is vastgesteld op 320 parkeerplaatsen, waarvan enkele facultatief. Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat hij niet hoeft uit te gaan van een maximale invulling van de bestemming "Wonen". Volgens de raad is verzekerd dat een groot deel van de woningen binnen het plangebied feitelijk zal worden bewoond door senioren. Daarbij stelt de raad zich op het standpunt dat de exacte parkeerbehoefte zal worden vastgesteld bij de alsnog te verlenen omgevingsvergunningen voor bouwen op grond van het bestemmingsplan. Verder voert de raad aan dat indien nodig het plan ruimte biedt aan 383 parkeerplaatsen.
Verder stelt de raad zich op het standpunt dat er geen discrepantie bestaat tussen het aantal vierkante meters aan voorzieningen in de toelichting en het aantal waarmee rekening is gehouden in de berekening van de parkeerbehoefte. Het ter plaatse beoogde voorzieningengebouw bevat 1412 m² bvo aan voorzieningen. Het gebouw zelf beslaat ongeveer 2.400 m².
2.8.2. Aan de gronden ter plaatse van het huidige zorgcentrum Open Vensters is de bestemming "Maatschappelijk" toegekend. Aan de overige gronden waar bebouwing is voorzien is de bestemming "Wonen" toegekend. Aan de gronden waar geen bebouwing is voorzien is de bestemming "Water", de bestemming "Groen" dan wel de bestemming "Verkeer-verblijfsgebied" toegekend.
Ingevolge artikel 3.1. van de planregels zijn de gronden met de bestemming "Groen" bestemd voor:
b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals speelvoorzieningen, voetpaden, bergbezinkbassins, voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling, water, nutsvoorzieningen en in ondergeschikte mate voor parkeervoorzieningen.
Ingevolge artikel 4 zijn de gronden met de bestemming "Maatschappelijk" bestemd voor:
a. voorzieningen op het gebied van gezondheidszorg, welzijn, openbare dienstverlening en horeca-activiteiten;
d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
Ingevolge artikel 5.1 zijn de gronden met de bestemming "Verkeer-verblijfsgebied" bestemd voor:
a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
b. bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, bergbezinkbassins, groen, water, bruggen, duikers, andere voorzieningen voor de waterhuishouding en parkeervoorzieningen.
Ingevolge artikel 7 zijn de gronden met de bestemming "Wonen" bestemd voor:
c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, parkeervoorzieningen, water en nutsvoorzieningen.
2.8.3. In de plantoelichting staat dat het totaal aantal benodigde parkeerplaatsen door het adviesbureau Goudappel Coffeng is vastgesteld aan de hand van de parkeernormen in het ASVV 2004. Naar aanleiding van de Notitie Parkeernormen van de gemeente Zederik is de berekening bijgesteld door het SOAB in het rapport "Conclusie berekening parkeerbehoefte Christina flat en Open Vensters" (hierna: het rapport van SOAB) van mei 2008. Aan deze berekening lag het uitgangspunt ten grondslag dat alle appartementen en woningen gerealiseerd worden voor de doelgroep senioren. Omdat een deel van de woningen echter een bredere doelgroep heeft, is het aantal benodigde parkeerplaatsen nogmaals bijgesteld en uiteindelijk vastgesteld op 320.
2.8.4. Volgens het deskundigenbericht dient bij de berekening van de parkeerbehoefte uit te worden gegaan van de maximale invulling van het plan wat betreft de nieuw te bouwen woningen met een bredere doelgroep. De parkeerbehoefte bedraagt aan de hand van deze berekening 383 parkeerplaatsen. Bij deze berekening is volgens het deskundigenbericht uitgegaan van een oppervlakte van 1.400 m² aan algemene voorzieningen.
2.8.5. De raad heeft ter zitting te kennen gegeven dat hij van een oppervlakte van 1.400 m² aan voorzieningen is uitgegaan omdat bij de berekening van deze oppervlakte alle ruimtes zijn meegenomen welke gevolgen kunnen hebben voor de parkeerdruk. Het gaat dan voornamelijk om ruimtes waar personen verblijven dan wel werken. Daarbij heeft de raad ter zitting voorts te kennen gegeven dat hij van een minimum parkeernorm van twee parkeerplaatsen per 100 m² bedrijfsvloeroppervlakte zoals opgenomen in de richtlijnen van het CROW is uitgegaan, omdat het in het onderhavige geval voornamelijk gaat om dagtherapie en dagverblijven. Volgens de raad dient er pas van de maximale variant van 4 parkeerplaatsen per 100 m² bedrijfsvloeroppervlakte worden uitgegaan als er daarnaast sprake is van verscheidene aanvullende voorzieningen. Gelet op het voorgaande en nu [appellant] en anderen dit niet hebben weersproken, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet van 1.400 m² aan voorzieningen en van de parkeernorm van twee parkeerplaatsen per 100 m² bedrijfsvloeroppervlak heeft mogen uitgaan.
Niet in geschil is dat indien van een bredere doelgroep wordt uitgegaan er behoefte bestaat aan 383 parkeerplaatsen. De raad heeft in zijn zienswijze op het deskundigenbericht een kaart bijgevoegd waarop is aangegeven waar deze 383 parkeerplaatsen gerealiseerd kunnen worden. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat onder vier bouwblokken ondergrondse parkeergarages gerealiseerd zullen worden. In deze parkeergarages is ruimte voor 68 parkeerplaatsen. Voorts hebben de 25 grondgebonden woningen een eigen oprit waarop een auto kan staan. Daarnaast hebben de vijf vrije kavels zowel een oprit als een eigen garage. In totaal kunnen 103 parkeerplaatsen op eigen terrein en 280 parkeerplaatsen in het openbaar gebied worden gerealiseerd. Daargelaten of bij de vaststelling van de parkeerbehoefte er van kon worden uitgegaan dat een deel van de appartementen senioren als doelgroep heeft, overweegt de Afdeling dat het voorliggende plan gelet op de toegekende bestemmingen en de daar toegelaten parkeervoorzieningen de mogelijkheid biedt om deze 383 parkeerplaatsen te realiseren.
Voor zover [appellant] en anderen betogen dat de raad bij de berekening van het aantal parkeerplaatsen ten onrechte is uitgegaan van de veronderstelling dat de garages op de vrije kavels als parkeerplaats zullen worden gebruikt overweegt de Afdeling dat de raad ter zitting te kennen heeft gegeven dat naast de 383 parkeerplaatsen er indien nodig extra parkeerplaatsen in het plangebied gerealiseerd kunnen worden. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is.
Wat betreft de door [appellant] en anderen betwiste oplossingsrichtingen, overweegt de Afdeling dat blijkens het rapport van SOAB deze aan de orde zijn indien aanpassing van het stedenbouwkundig plan wat betreft het aantal parkeerplaatsen voor het plangebied niet mogelijk is. Nu het plan de mogelijkheid biedt om het aantal vereiste parkeerplaatsen te realiseren, is daarvan geen sprake.
2.9. [appellant] en anderen betogen dat onvoldoende is rekening gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding van de aanliggende percelen. Het plan houdt geen rekening met de afstroom van het water naar de woningen aan de Prinses Marijkeweg. [appellant] en anderen vrezen wateroverlast.
2.9.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de opmerkingen van het Waterschap Rivierenland in het plan zijn verwerkt. Volgens de raad is er voldoende rekening gehouden met de gevolgen van de planontwikkeling voor de waterhuishouding.
2.9.2. In paragraaf 5.4 van de plantoelichting staat dat over deze waterparagraaf overleg is gevoerd met het Waterschap Rivierenland en dat de opmerkingen in deze paragraaf zijn verwerkt. In de paragraaf staat dat ten behoeve van de afvoer van het water ten noorden van het plangebied, in het plangebied een watergang gerealiseerd moet worden van tenminste 6 meter breed op de waterlijn en een bodembreedte van minimaal 2 meter bij een waterdiepte van 1 meter. Het voorliggende plan voorziet, door toekenning van de bestemming "Water", in de mogelijke aanleg van een watergang ten behoeve van de afvoer van water, met een breedte van 6 m.
Verder staat in paragraaf 5.4 van de plantoelichting dat ter compensatie van de toename van de verharding en de te dempen sloten in het plangebied minimaal 5.283 m² aan waterberging moet worden voorzien. In de plantoelichting staat dat in het plangebied een oppervlakte van 5.637 m² aan water gerealiseerd zal worden.
2.9.3. In het deskundigenbericht staat dat in de praktijk is gebleken dat de bestaande duiker in extreme situaties niet voldoende capaciteit heeft om het water af te voeren waardoor [appellant] en anderen hinder kunnen ondervinden. De vertegenwoordigers van Woonzorg Nederland en de gemeente hebben aangegeven dat bij de herinrichting van de Prinses Marijkeweg een nieuwe duiker wordt aangelegd. In het deskundigenbericht staat verder dat geen sprake zal zijn van een verslechtering van de waterhuishoudkundige situatie ten opzichte van de huidige situatie. Niet aannemelijk is gemaakt dat het deskundigenbericht op dit punt onjuist is. Bij het opstellen van het onderhavige plan heeft overleg plaatsgevonden tussen het waterschap, de initiatiefnemer en de gemeente. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voldoende rekening is gehouden met de waterhuishoudkundige gevolgen van het plan.
2.10. [appellant] en anderen betogen dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de natuurbeschermingaspecten en de rechten uit de Flora- en Faunawet (hierna: Ffw) wat betreft de eendenkooi "De Zouwe".
2.10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het niet aannemelijk is dat de rust van de eenden binnen de afpalingskring door uitvoering van het bestemmingsplan zal worden verstoord, nu slechts een kavel binnen de afpalingskring valt.
2.10.2. In het deskundigenbericht staat dat de Stichting Zuid-Hollands Landschap (hierna: de stichting) eigenaar is van de eendenkooi "De Zouwe". Het is een officieel geregistreerde eendenkooi die nog in werking is. Voorts staat in het deskundigenbericht dat bij de eendenkooi een afpalingskring hoort met een straal van 753 m gemeten vanuit het midden van de kooi. Een klein gedeelte van het plangebied ligt binnen deze afpalingskring. Het betreft de gronden met de bestemming "Wonen" met de aanduiding "r", met bouwvlak, waarbij de maximale goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan 3 onderscheidenlijk 9 m. Volgens het deskundigenbericht heeft geen specifiek onderzoek plaatsgevonden naar de mate van verstoring van eenden binnen de afpalingskring. Voorts heeft volgens het deskundigenbericht geen overleg plaatsgevonden met de eigenaar van de eendenkooi.
In reactie op het deskundigenbericht stelt de raad zich op het standpunt dat wel overleg is geweest met de stichting en heeft daartoe een e-mail bericht van de stichting overgelegd.
2.10.3. Ingevolge artikel 59, tweede lid, van de Ffw is het ieder ander dan de kooiker van een geregistreerde eendenkooi of degene die handelt met toestemming van die kooiker, verboden binnen de afpalingskring van die kooi handelingen te verrichten waardoor eenden binnen de afpalingskring kunnen worden verontrust.
2.10.4. De stichting gaat uit van een straal van de afpalingskring van 753 m, gemeten vanuit het midden van de eendenkooi. De Afdeling ziet geen reden om hieraan te twijfelen. Een klein gedeelte van het plangebied ligt binnen de afpalingskring van de eendenkooi. Volgens het e-mail bericht van de stichting is de locatie, vorm en omvang van de bebouwing van dien aard dat het voorliggende plan geen significante invloed heeft op de rust in de kooi. Niet is aannemelijk gemaakt dat bij de vaststelling van het plan onvoldoende rekening is gehouden met de natuurbeschermingsaspecten en de rechten uit de Ffw.
2.11. [appellant] en anderen betogen dat ten onrechte geen archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Zij voeren daartoe aan dat een deel van het plangebied ligt in een gebied met archeologisch hoge verwachtingen. De raad kon daarom niet volstaan met een verwijzing naar de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie.
2.11.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plangebied gelegen is in een gebied met lage archeologische waarden. Volgens de raad is het niet noodzakelijk een verkennend onderzoek uit te voeren.
2.11.2. Ingevolge artikel 38a van de Monumentenwet 1988, zoals deze luidde ten tijde van belang, houdt de raad bij de vaststelling van een bestemmingplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, van de Wro en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.
2.11.3. Het cultuurhistorisch beleid van de provincie Zuid-Holland is weergegeven op de cultuurhistorische waardenkaart, ook aangeduid als Cultuurhistorische Hoofdstructuur (hierna: CHS). Het plangebied valt op de CHS in een gebied met een kleine kans op archeologische sporen. Binnen dit gebied is het uitvoeren van een verkennend archeologisch onderzoek op grond van het provinciale beleid niet nodig.
Volgens het deskundigenbericht hebben [appellant] en anderen zich gebaseerd op beschrijvingen uit het rapport "Een archeologische inventarisatie, verwachtings- en beleidsadvieskaart" van Baac van november 2009 (hierna: het rapport van Baac). In dit rapport wordt een beschrijving gegeven van de archeologische waarden in het gebied binnen de regio en de specifieke kenmerken die daarvoor gelden. Op de verwachtingskaart die bij het rapport van Baac hoort is te zien dat de onbebouwde gronden in het plangebied zijn aangemerkt als "zone met een lage archeologische verwachting". De reeds bebouwde gronden vallen binnen de aanduiding "zone met een middelmatige verwachting".
Gelet op het voorgaande zijn er anders dan [appellant] en anderen betogen geen aanknopingspunten dat het plangebied is gelegen in een gebied met archeologisch hoge verwachtingen. Voorts hebben [appellant] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat de raad niet in redelijkheid van het kaartmateriaal dat ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan beschikbaar was heeft mogen uitgaan. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad geen rekening heeft gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.
2.12. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.13. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Soede
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2011