ECLI:NL:RVS:2011:BQ5873

Raad van State

Datum uitspraak
25 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201008009/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit examencommissie Geneeskunde Universiteit Leiden over vrijstellingen coschappen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Breda, waarin het beroep tegen een besluit van de centrale examencommissie Geneeskunde van de Universiteit Leiden werd behandeld. De examencommissie had op 25 mei 2009 aan [appellant] medegedeeld dat hij bepaalde coschappen moest volgen en geen vrijstelling kreeg voor deze coschappen, ondanks zijn verzoek om vrijstelling. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellant] tegen het uitblijven van een beslissing op het administratief beroep niet-ontvankelijk en verklaarde het beroep tegen het besluit van 30 november 2009 gegrond, maar het beroep tegen het besluit van 24 juni 2009 ongegrond. Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 1 april 2011 behandeld. Tijdens de zitting heeft [appellant] zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn advocaat. De examencommissie heeft gesteld dat de coschappen aan de Erasmus Universiteit niet gelijk zijn aan die aan de Universiteit Leiden, waardoor vrijstellingen niet verleend konden worden. De Raad van State heeft overwogen dat de rechtbank ten onrechte het administratief beroep van [appellant] niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat de examencommissie het verzoek om vrijstelling niet onterecht heeft afgewezen. Het hoger beroep is gegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank is vernietigd voor zover deze het besluit van 30 november 2009 heeft vernietigd. De Raad van State heeft het beroep in zoverre alsnog ongegrond verklaard en de uitspraak voor het overige bevestigd. Tevens is bepaald dat het griffierecht aan [appellant] wordt terugbetaald.

Uitspraak

201008009/1/H2.
Datum uitspraak: 25 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Breda,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 9 juli 2010 in zaak nr. 09/4868 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van beroep voor de examens van de Universiteit Leiden.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 mei 2009 heeft de centrale examencommissie Geneeskunde van de Universiteit Leiden (hierna: de examencommissie) aan [appellant], naar aanleiding van een verzoek om vrijstelling, medegedeeld dat hij de coschappen dermatologie, kno of oogheelkunde, neurologie, kindergeneeskunde, psychiatrie, verloskunde en gynaecologie, sociale geneeskunde en huisartsgeneeskunde zal moeten volgen. Verder is [appellant] medegedeeld dat hij vervolgens de semi-artsstage en de zogenaamde vrije ruimte kan volgen.
Bij besluit van 24 juni 2009 heeft de examencommissie, naar aanleiding van het verzoek om vrijstelling, aan [appellant] medegedeeld dat hij het Voortgangstentamen op niveau jaar 6 met een voldoende moet afleggen, alsook de tentamens 'Centrale Onderwijsmomenten' met voldoende resultaat moet volgen teneinde het artsdiploma in ontvangst te kunnen nemen.
Bij besluit van 30 november 2009 heeft het college de door [appellant] ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 juli 2010, verzonden op 12 juli 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep tegen het uitblijven van een beslissing op het administratief beroep niet-ontvankelijk verklaard. Verder heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 30 november 2009 gegrond verklaard, voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 24 juni 2009 ongegrond is verklaard, het besluit op het beroep in zoverre vernietigd, het administratief beroep tegen het besluit van 24 juni 2009 niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 30 november 2009. Voor het overige heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 augustus 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 1 november 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 april 2011, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. S.E.C. Krijnen, advocaat te Breda, en het college, vertegenwoordigd door mr. W.J. de Wit en mr. P.L. de Vos, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 7.61, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW), zoals deze gold ten tijde hier van belang, kan een betrokkene beroep instellen bij het college tegen beslissingen van examencommissies en examinatoren.
Ingevolge het tweede lid kan het beroep, wat de openbare instellingen betreft in afwijking van hoofdstuk 7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), worden ingesteld terzake dat een beslissing in strijd is met het recht.
Ingevolge het zesde lid, voor zover hier van belang, vernietigt het college de beslissing geheel of gedeeltelijk, indien het het beroep gegrond acht.
2.2. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat het beroepschrift van 16 juli 2009 tegen het besluit van 24 juni 2009 geen beroepsgronden bevat. Ter zitting heeft het college toegelicht dat het besluit van 24 juni 2009 dient te worden aangemerkt als een besluit waarbij het verzoek van [appellant] om vrijstelling voor de daarin vermelde vakken is afgewezen. [appellant] heeft in het beroepschrift aangevoerd dat hij zich niet met dit besluit kan verenigen, omdat hij van mening is dat hij recht heeft op meer vrijstellingen aan het Leids Universitair Medisch Centrum. Er is geen grond voor het oordeel dat dit niet kan worden aangemerkt als een grond als bedoeld in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d van de Awb. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte zelf voorziend het administratief beroep van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard. Het hoger beroep is in zoverre gegrond.
2.3. Ter zitting heeft [appellant] het betoog dat de rechtbank heeft miskend dat een vrijstellingsbesluit slechts kan zijn gericht aan 'een student van de Universiteit Leiden' en hij ten tijde van de besluiten van 25 mei 2009 en 24 juni 2009 niet kon worden aangemerkt als een student van de Universiteit Leiden, niet gehandhaafd.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de examencommissie hem ten onrechte geen vrijstelling heeft verleend voor de coschappen. Volgens [appellant] heeft de rechtbank miskend dat de coschappen in de fase van Algemene klinische training Erasmusarts (hierna: AKTE) en de reguliere coschappen aan de Erasmus Universiteit inhoudelijk niet verschillen. Voorts voert hij aan dat het niet verlenen van de vrijstellingen disproportioneel en in strijd met de redelijkheid en billijkheid is, gelet op de aanzienlijke financiële gevolgen van het afwijzen van het verzoek om vrijstelling.
2.4.1. Het college heeft ter zitting nader toegelicht dat de coschappen aan de Erasmus Universiteit, anders dan die aan de Universiteit Leiden, zijn opgesplitst in een AKTE-coschap en een specieel coschap. Een AKTE-coschap is inleidend van aard en behelst slechts een gedeelte van een coschap zoals dat aan de Universiteit Leiden wordt gegeven. Om die reden kan de Universiteit Leiden op grond van de door [appellant] gevolgde AKTE-coschappen geen vrijstelling verlenen voor de reguliere coschappen. Slechts indien ook het specieel coschap is gevolgd, kan vrijstelling worden verleend, zoals de examencommissie ook heeft gedaan met betrekking tot de coschappen Interne Geneeskunde en Heelkunde.
Voorts heeft het college toegelicht dat de tentamens 'Centrale Onderwijsmomenten' waar het besluit van 24 juni 2009 op ziet, afsluitende eindtoetsen zijn waarin wordt teruggeblikt op de in dat jaar gevolgde coschappen en waarin een deel uit reflectie op het functioneren in die coschappen bestaat. Ter zitting is vastgesteld dat niet langer in geschil is dat hiervoor geen vrijstelling kan worden verleend op grond van de aan de Erasmus Universiteit behaalde AKTE-coschappen.
Het college heeft aan het besluit van 30 november 2009 mede ten grondslag gelegd dat de examencommissie zich op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] de zogenaamde 'vrije ruimte' niet kan invullen met de door hem in Rotterdam gevolgde AKTE-coschappen, omdat de vrije ruimte is bedoeld om extra kennis en vaardigheden op te doen. Nu de AKTE-coschappen betrekking hebben op de kennis en vaardigheden die ook aan bod komen in de nog door [appellant] te volgen coschappen, kunnen de gevolgde AKTE-coschappen niet worden ingebracht in de vrije ruimte.
Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat geen grond bestaat voor het oordeel dat het college het standpunt van de examencommissie dat de AKTE-coschappen niet kunnen leiden tot vrijstelling voor onjuist had moeten houden.
2.4.2. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat het college heeft miskend dat de voor hem nadelige financiële gevolgen van de besluiten van 25 mei 2009 en van 24 juni 2009 onevenredig zijn in verhouding tot de door deze besluiten te dienen doelen. Aan het algemeen belang van een goede geneeskundige opleiding ten behoeve van een goede gezondheidszorg heeft het college met de examencommissie meer gewicht kunnen toekennen dan aan de gevolgen van de besluiten voor [appellant] die met name bestaan in studievertraging en de mogelijke consequentie daarvan dat zijn studiebeurs wordt omgezet in een lening. Hierbij heeft het college van belang mogen achten dat de studievertraging in de eerste plaats een gevolg is van de keuze van [appellant] zijn studie geneeskunde aan een andere universiteit voort te zetten.
2.4.3. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college terecht geen grond heeft gevonden voor het oordeel dat de besluiten van de examencommissie in strijd zijn met het recht.
Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank het besluit van 30 november 2009 heeft vernietigd en zelf in de zaak voorziend het door [appellant] tegen het besluit van 24 juni 2009 ingestelde administratief beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep in zoverre alsnog ongegrond verklaren. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 9 juli 2010 in zaak nr. 09/4868, voor zover daarbij het besluit van 30 november 2009 is vernietigd en [appellant] niet-ontvankelijk is verklaard in zijn administratief beroep tegen het besluit van 24 juni 2009;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre ongegrond;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
V. bepaalt dat de secretaris van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 244,00 (zegge: tweehonderdvierenveertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2011
362-630.