2.2.2. Niet in geschil is dat de vreemdeling onder de werkingssfeer van de richtlijn valt. Verder is van belang dat de Afdeling in de uitspraak van 21 maart 2011 in zaak nr. 201100555/1/V3 (www.raadvanstate.nl), samengevat weergegeven en voor zover thans van belang, heeft overwogen dat artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 – voor zover nodig – richtlijnconform kan worden uitgelegd in die zin dat, zolang niet aan artikel 3, zevende lid, van de richtlijn is voldaan, een maatregel van bewaring alleen mag worden opgelegd indien de betrokken vreemdeling de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verder is hierin overwogen dat de minister bij omstandigheden zoals die in dit geval aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd niet kan volstaan met de enkele vermelding van de weergegeven omstandigheden en het daaraan verbinden van door hem als algemeen geldend beschouwde conclusies.
Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen (uitspraak van 14 april 2011 in zaak nr. 201101086/1/V3, www.raadvanstate.nl) dient bij de beoordeling of de vreemdeling de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert te worden uitgegaan van de omstandigheden die in het besluit tot oplegging van de bewaring zijn vermeld. Bij deze beoordeling moet rekening worden gehouden met de toelichting die de minister – ter zitting van de rechtbank dan wel anderszins – ten aanzien van deze omstandigheden heeft gegeven en – in samenhang daarmee – met hetgeen hieromtrent uit het bewaringsdossier van de vreemdeling valt af te leiden.
Ter zitting van de rechtbank heeft de minister toegelicht dat de vreemdeling, doordat hij niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats, onvoldoende traceerbaar is, waardoor hij de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt en belemmert. De rechtbank is de minister hierin gevolgd. Anders dan de rechtbank is de Afdeling evenwel van oordeel dat deze door de minister gegeven toelichting algemeen van aard en derhalve onvoldoende is om aan te kunnen nemen dat de vreemdeling – enkel en alleen vanwege het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats – de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Het vorenstaande betekent niet dat deze omstandigheid niet aan de maatregel van bewaring ten grondslag mocht worden gelegd, doch slechts dat deze – bij gebreke van een op de vreemdeling toegespitste toelichting – alleen in samenhang met andere omstandigheden tot het oordeel kan leiden dat de vreemdeling de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Voor wat betreft het ontbreken van een identiteitspapier heeft de rechtbank onbestreden overwogen dat deze omstandigheid aan de maatregel van bewaring ten grondslag mocht worden gelegd, nu de vreemdeling weliswaar stelt dat zijn paspoort in Italië is gestolen, maar hiervan geen bewijs – zoals een bewijs van aangifte – heeft overgelegd. Daarbij komt dat de vreemdeling wisselende verklaringen heeft afgelegd over het moment en de wijze waarop hij zijn paspoort is kwijtgeraakt. In het licht van deze omstandigheden kan het ontbreken van een identiteitsdocument aan de vreemdeling worden toegerekend en biedt deze omstandigheid, in samenhang met het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats, voldoende grond om aan te nemen dat de vreemdeling de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Grief 1 faalt.