ECLI:NL:RVS:2011:BQ4959

Raad van State

Datum uitspraak
18 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201008160/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van subsidievaststelling voor jongerencentrum Spuugh in Vaals na faillissement

In deze zaak gaat het om de subsidievaststelling door het college van burgemeester en wethouders van Vaals voor het jongerencentrum Spuugh voor het jaar 2006-2007. Bij besluit van 14 augustus 2007 werd de subsidie vastgesteld op € 7.150,00. Spuugh had eerder een subsidie ontvangen voor de exploitatie en het beheer van het jongerencentrum, maar had haar activiteiten op 1 juli 2007 beëindigd. Het college verklaarde het bezwaar van Spuugh tegen de subsidievaststelling ongegrond, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank Maastricht verklaarde het beroep van Spuugh ongegrond, waarna Spuugh hoger beroep aantekende bij de Raad van State.

De Raad van State oordeelde dat het college bevoegd was om de subsidie lager vast te stellen, omdat Spuugh niet had voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie waren verbonden. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het voor partijen duidelijk moest zijn voor welke activiteiten subsidie was verleend, waaronder het beheer en de schoonmaak van het jongerencentrum. De Raad van State bevestigde dat de verantwoordelijkheid voor deze activiteiten bij Spuugh lag, ook al waren er andere partijen betrokken bij de exploitatie van het jongerencentrum.

De Raad van State concludeerde dat het college de kosten voor beheer en schoonmaak in mindering mocht brengen op de subsidie, omdat Spuugh deze taken niet of niet volledig had uitgevoerd. Het hoger beroep van Spuugh werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat daarvoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

201008160/1/H2.
Datum uitspraak: 18 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], kantoorhoudend te Vaals, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de stichting Stichting Spuugh,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 23 juli 2010 in zaak
nr. 09/360 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Vaals.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 augustus 2007 heeft het college de aan Spuugh verleende subsidie ten behoeve van de exploitatie en het beheer van een jongerencentrum in Vaals voor het jaar 2006-2007 vastgesteld op € 7.150,00.
Bij besluit van 3 februari 2009 heeft het college het door Spuugh daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 juli 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, ontvangen bij de Centrale Raad van Beroep op 18 augustus 2010 en doorgezonden aan de Raad van State, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 5 oktober 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 februari 2011, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.P.A.C. van den Bergh, werkzaam bij de gemeente Vaals, zijn verschenen.
Het college heeft op 11 maart 2011, zoals ter zitting is besproken, een nader stuk ingediend. Dat is met toestemming van [appellant] aan het dossier toegevoegd.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 4:46, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) stelt het bestuursorgaan, indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.
Ingevolge het tweede lid, kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:
a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;
b. de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
c. (…);
d. (…).
2.2. De raad van de gemeente Vaals heeft bij besluit van 6 februari 2006 aan Spuugh voor een periode van drie jaar subsidie verleend ten behoeve van het beheer en de exploitatie van een jongerencentrum in Vaals. De subsidie bedraagt voor het jaar 2005-2006 € 30.000,00, voor het jaar 2006-2007 € 25.000,00 en voor het jaar 2007-2008 € 20.000,00.
Spuugh heeft op 1 juli 2007 haar activiteiten beëindigd.
Het college heeft bij besluit van 14 augustus 2007 de subsidie voor het jaar 2006-2007 vastgesteld op € 7.150,00. Daarbij heeft het college de voor die periode nog niet betaalde en beschikbare subsidie van € 22.500,00 verminderd met de door de gemeente ten behoeve van het jongerencentrum gemaakte beheerkosten van € 13.428,00 en schoonmaakkosten van € 1.992,00. Gezien de nog openstaande lening van Spuugh bij de gemeente is er feitelijk geen uitbetaling gevolgd.
Spuugh is op 14 november 2007 failliet verklaard.
Bij besluit op bezwaar van 3 februari 2009 heeft het college de vaststelling van de subsidie voor het jaar 2006-2007 gehandhaafd. Daarbij heeft het college zich op het standpunt gesteld dat Spuugh verantwoordelijk is voor het beheer ten behoeve van alle activiteiten in het jongerencentrum, ook als die zijn georganiseerd door derden. Volgens het college omvat het beheer dan ook het aanwezig hebben van een beheerder tijdens de avonden van het professioneel jongerenwerk van de stichting Trajekt alsmede het schoonmaken van het gebouw na deze activiteiten. Aangezien Spuugh in de periode van 1 april 2006 tot 1 februari 2007 deze taken, ten behoeve waarvan volgens het college subsidie is verleend, niet althans niet volledig heeft uitgevoerd, heeft het college de subsidie verminderd met de kosten die de gemeente daarvoor heeft moeten maken.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het voor partijen duidelijk moet zijn geweest voor welke activiteiten subsidie werd verleend, en dat onder die activiteiten in ieder geval waren begrepen het beheer en de schoonmaak van het jongerencentrum. Het raadsbesluit noch de door beide partijen vastgestelde notitie inzake afstemming "Verder met Spuugh in 2006-2008" van december 2006 geven volgens [appellant] daarover duidelijkheid. Daarbij wijst hij erop dat in die stukken is vermeld dat Spuugh is belast met het beheer en de exploitatie van het gebouw waarin de activiteiten van het jongerencentrum plaatsvinden. Het in raadsbesluit aangekondigde convenant met regels over de exploitatie en het onderhoud van het gebouw is er nooit gekomen, zodat hierover volgens [appellant] onduidelijkheid is blijven bestaan. [appellant] voert voorts aan dat de rechtbank heeft miskend dat de kosten van beheer en schoonmaak in het kader van de activiteiten van Trajekt niet door Spuugh dienen te worden gedragen, maar voor rekening van Trajekt behoren te komen, nu die kosten worden gedekt door de aan Trajekt daarvoor verstrekte subsidie.
2.3.1. Uit het raadsbesluit kan worden afgeleid dat de gesubsidieerde activiteiten bestaan uit het beheer en de exploitatie van het jongerencentrum. In dat besluit is bepaald dat het bestuur van Spuugh de totale verantwoordelijkheid krijgt voor de organisatie, het beheer en de exploitatie van het jongerencentrum in zijn totaliteit. Het college en Spuugh hebben in de door beide partijen op 15 december 2006 ondertekende notitie inzake afstemming "Verder met Spuugh in 2006-2008" het raadsbesluit nader uitgelegd. Uit die notitie kan worden afgeleid dat Spuugh ermee heeft ingestemd dat onder exploitatiekosten ook de kosten van een beheerder en schoonmaak vallen, alsmede andere vaste kosten, zoals energie, telecom en buma/stemra, en dat die kosten dienen te worden gedekt uit de subsidie. Anders dan [appellant] stelt, kan uit het raadsbesluit noch uit de notitie worden afgeleid dat het beheer en de exploitatie van het jongerencentrum geen betrekking had op het gebouw zelf. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat het voor beide partijen duidelijk moet zijn geweest voor welke activiteiten de subsidie werd verleend, en dat onder die activiteiten in ieder geval waren begrepen het beheer en de schoonmaak van het jongerencentrum. Dat het in het raadsbesluit bedoelde convenant er niet is gekomen, doet daar niet aan af. Evenmin is hierbij relevant dat Spuugh meende dat de subsidie onvoldoende was om alle opgedragen activiteiten van te kunnen betalen.
Het betoog faalt.
2.4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de kosten van beheer en schoonmaak voor de activiteiten van Trajekt in het gebouw voor rekening van Trajekt dienen te komen en dat het college die kosten niet bij de subsidievaststelling heeft kunnen betrekken.
2.4.1. Dit betoog faalt. Gelet op de inhoud van de notitie heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat Spuugh eindverantwoordelijk was voor alle activiteiten in het jongerencentrum en dat die verantwoordelijkheid een totale verantwoordelijkheid inhield voor de organisatie, het beheer en de exploitatie van het jongerencentrum. Gezien deze verantwoordelijkheid van Spuugh heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college de beheer- en exploitatiekosten met betrekking tot de activiteiten van Trajekt in het jongerencentrum bij de subsidievaststelling mocht betrekken.
2.5. Aangezien Spuugh de activiteiten op het gebied van beheer en schoonmaak niet althans niet volledig heeft verricht, was het college ingevolge artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb bevoegd om de subsidie lager vast te stellen. Anders dan [appellant] kennelijk betoogt, is die lagere vaststelling geen verrekening van een civielrechtelijke claim. Hieruit volgt dat evenmin een ingebrekestelling was vereist.
2.6. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken op de wijze waarop het dit heeft gedaan. De subsidie was mede bedoeld om de kosten van beheer en schoonmaak van te betalen. Nu die activiteiten niet, althans onvoldoende, door Spuugh werden verricht, heeft het college deze zelf kunnen laten verrichten en de daarvoor in rekening gebrachte kosten op de subsidie in mindering kunnen brengen. Het is voldoende aannemelijk geworden dat die kosten niet excessief zijn. Van onevenredigheid is geen sprake.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Bindels
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2011
18-609.