ECLI:NL:RVS:2011:BQ4950

Raad van State

Datum uitspraak
18 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201007960/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • B.C. Bošnjaković
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Stationsgebied gemeente Alkmaar

In deze zaak heeft de vereniging Wijkvereniging "Bergerhof" beroep ingesteld tegen de goedkeuring van het bestemmingsplan "Stationsgebied, ontwikkeling noordzijde" door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland. Het bestemmingsplan, vastgesteld door de raad van de gemeente Alkmaar, betreft de ontwikkeling van het gebied rondom het station, inclusief kantoorruimtes en woningen. De vereniging stelt dat zij als belanghebbende moet worden aangemerkt, omdat het bestemmingsplan direct invloed heeft op de belangen van de bewoners van de wijk Bergerhof. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 18 mei 2011 behandeld. Tijdens de zitting is de vereniging vertegenwoordigd door meerdere leden, terwijl het college werd bijgestaan door een advocaat. De raad van de gemeente Alkmaar was ook aanwezig als partij.

De Afdeling heeft overwogen dat de vereniging inderdaad als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat de belangen van de bewoners van de wijk direct betrokken zijn bij het bestemmingsplan. De Afdeling heeft vervolgens de inhoud van het bestemmingsplan beoordeeld en vastgesteld dat het college niet in strijd heeft gehandeld met de goede ruimtelijke ordening. Echter, de Afdeling heeft ook geconstateerd dat het college niet voldoende rekening heeft gehouden met de mogelijkheid van schaduwhinder door de voorziene bouwhoogte van 18 meter voor kantoren. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het besluit van het college op dit punt vernietigd moet worden.

De Afdeling heeft het beroep van de vereniging gedeeltelijk gegrond verklaard, het besluit van het college vernietigd voor de goedkeuring van bepaalde onderdelen van het bestemmingsplan, en goedkeuring onthouden aan de planvoorschriften die betrekking hebben op de bestemming "Groen (G)". De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit blijven in stand voor de plandelen met de bestemming "Kantoor (K)" en "Gemengd-Uit te werken (GD-U)". De vereniging heeft recht op vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

201007960/1/R1.
Datum uitspraak: 18 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging Wijkvereniging "Bergerhof", gevestigd te Alkmaar,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 juni 2010, kenmerk 2010-34188, heeft het college besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Alkmaar bij besluit van 14 december 2009 vastgestelde bestemmingsplan "Stationsgebied, ontwikkeling noordzijde".
Tegen dit besluit heeft de vereniging bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 augustus 2010, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De raad en de vereniging hebben een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2011, waar de vereniging, vertegenwoordigd door I.A.I.J. Annegarn, K.W.J. Beentjes, M.E. Stocks en C.M. Pancras, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.H.J. van Riessen, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door R.P.W. van Smaalen, J.F. Dekkers en W.J. de Jong, allen werkzaam bij de gemeente, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ter zitting heeft de raad betwist dat de vereniging belanghebbende is bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
2.1.1. Ingevolge artikel 54, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent goedkeuring van een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.
2.1.2. Op grond van artikel 2 van de statuten stelt de vereniging zich ten doel de culturele, maatschappelijke en creatieve belangen van haar leden en van de buurtbewoners in het algemeen te behartigen, zulks ter verbetering van het leef- en woonklimaat in de wijk Bergerhof.
Ingevolge artikel 3 tracht de vereniging haar doel te bereiken onder meer door het behartigen van de belangen van de bewoners van de wijk Bergerhof in het algemeen tegen derden.
2.1.3. Het bestemmingsplan grenst direct aan de wijk Bergerhof, zodat de belangen van de bewoners van die wijk daarbij rechtstreeks zijn betrokken. De vereniging, die volgens haar doelstelling mede opkomt voor de belangen van de buurtbewoners, brengt door het optreden in rechte in dit geval een bundeling van rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken individuele belangen tot stand waarmee effectieve rechtsbescherming gediend kan zijn, in vergelijking met het afzonderlijk optreden van een groot aantal individuele natuurlijke personen die door het bestreden besluit rechtstreeks in hun belangen worden getroffen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 juni 2009 in zaak nr.
200807294/1/H2), kunnen de in artikel 1:2, derde lid, van de Awb genoemde feitelijke werkzaamheden besloten worden geacht in de aldus tot stand gebrachte bundeling van individuele belangen. De vereniging kan daarom als belanghebbende bij het bestreden besluit worden aangemerkt.
Toetsingskader
2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
Het plan
2.3. Het plan geeft uitvoering aan het Structuurplan Stationsgebied, vastgesteld door de raad op 31 januari 2005, en voorziet in kantoorontwikkeling, het verleggen van een weg en de bouw van enkele nieuwe woningen ten noorden van het station te Alkmaar. Het plangebied wordt begrensd door het Noordhollands Kanaal, de Kruseman van Eltenweg, de Wognumsebuurt en het spoorwegemplacement.
Het beroep
2.4. Het beroep van de vereniging voor zover gericht tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Verkeer (V)" en inhoudende dat ten onrechte niet is geregeld dat ten minste 80 % van deze bestemming moet worden ingericht als weg zodat de realisatie van de Verlegde Kruseman van Eltenweg niet zeker is, steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid, en 27, eerste en tweede lid, van de WRO, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college, voor zover dit beroep een grondslag heeft in een tegen het ontwerpplan bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
Dit is slechts anders voor zover de raad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, voor zover het besluit van het college strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest ter zake een zienswijze naar voren te brengen.
Geen van deze omstandigheden doet zich voor.
Het beroep is dan ook in zoverre niet-ontvankelijk.
2.4.1. Ter zitting heeft de vereniging aangevoerd dat het plandeel met de bestemming "Gemengd-Uit te werken (GD-U)" ten onrechte nog niet nader is uitgewerkt. Deze beroepsgrond heeft zij niet eerder naar voren gebracht.
Nu de vereniging dit eerst ter zitting heeft aangevoerd, dient het met het oog op een goede procesorde buiten beschouwing te worden gelaten. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de vereniging geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan van haar redelijkerwijs niet kon worden verlangd dat zij dit eerder naar voren had gebracht.
Deze beroepsgrond kan derhalve niet bij de beoordeling van het bestreden besluit worden betrokken.
Procedurele aspecten
2.5. Voor zover de vereniging betoogt dat het college ten onrechte heeft afgezien van het houden van een hoorzitting, overweegt de Afdeling dat uit de WRO, de Awb noch enige andere wettelijke bepaling de verplichting voortvloeit om degenen die bedenkingen hebben ingebracht in de gelegenheid te stellen een mondelinge toelichting te geven. Evenmin is de Afdeling gebleken van bijzondere omstandigheden die het college ertoe hadden moeten brengen om niettemin in dit geval uit zorgvuldigheidsoverwegingen tot horen over te gaan. Het betoog faalt.
Bestemming "Groen"
2.6. De vereniging betoogt dat de gronden met de bestemming "Groen (G)" langs de Kruseman van Eltenweg ten onrechte tevens bestemd zijn voor voet- en rijwielpaden en parkeervoorzieningen. In dit kader voert de vereniging aan dat deze groenstrook functioneert als natuurlijke scheiding tussen de woonwijk Bergerhof en het stationsgebied en dat de Kruseman van Eltenweg, thans een 50-km weg, zal worden heringericht als 30-km zone waarbinnen voldoende ruimte is voor fiets- en voetpaden. Nu bij de herinrichting van de Kruseman van Eltenweg parkeerplaatsen zullen verdwijnen en het plan meer kantoorruimte mogelijk maakt maar geen extra parkeerplaatsen zijn voorzien, vreest de vereniging voor de realisatie van parkeervoorzieningen ter plaatse van de als "Groen (G)" bestemde gronden.
2.6.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de raad vanuit het oogpunt van flexibiliteit parkeervoorzieningen binnen deze bestemming heeft willen toestaan, maar dat feitelijk groenvoorzieningen een groot ruimtebeslag van de gronden met deze bestemming zullen innemen. Groenvoorzieningen zijn overigens ook binnen andere bestemmingen in het plangebied mogelijk. Verder geldt dat beoogd wordt parkeren ondergronds te laten plaatsvinden, dat het gemeentebestuur zich aan de gestelde parkeernormen dient te houden en dat bij de inrichting van het plangebied rekening worden gehouden met het Beeldkwaliteitplan Alkmaar-Stationsgebied Noord uit oktober 2009.
Voorts streeft het gemeentebestuur er naar het laankarakter van de Kruseman van Eltenweg te behouden en waar mogelijk te versterken. Zo acht het gemeentebestuur het wenselijk om de aanwezige verharding onder deze bomen te vervangen door gras of laagblijvende beplanting.
Gelet hierop acht het college in navolging van de raad voldoende waarborgen aanwezig dat binnen het plangebied in voldoende groenvoorzieningen zal worden voorzien.
2.6.2. Aan de gronden langs de bestaande Kruseman van Eltenweg is de bestemming "Groen (G)" toegekend.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften zijn deze gronden bestemd voor:
a. groenvoorzieningen;
b. water;
c. kunstwerken;
d. voet- en rijwielpaden;
e. speelvoorzieningen;
f. openbare nutsvoorzieningen;
g. verhardingen ten behoeve van de toegang tot gebouwen opgericht binnen de bestemmingen "Kantoor (K)", "Wonen (W)" en "Verkeer- en verblijfsgebied (VB)";
h. toegang tot de parkeergarage ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - ingang parkeergarage";
i. parkeervoorzieningen.
2.6.3. De realisatie van voet- en rijwielpaden binnen de bestemming "Groen (G)" acht de Afdeling niet ongebruikelijk. Nu het ruimtebeslag van voet- en rijwielpaden naar hun aard relatief beperkt zal zijn en voet- en rijwielpaden zich goed laten combineren met de groenvoorzieningen, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de groenvoorziening daardoor niet ernstig wordt aangetast. Gezien de beoogde toekomstige wegenopzet van de Kruseman van Eltenweg als 30 km-zone is het overigens goed mogelijk dat ook voet en rijwielpaden niet binnen deze groenstrook worden gerealiseerd.
2.6.4. De conclusie is dat hetgeen de vereniging heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van de vereniging is in zoverre ongegrond.
2.7. Ten aanzien van de binnen deze bestemming toegestane parkeervoorzieningen overweegt de Afdeling als volgt. In de plantoelichting staat dat het uitgangspunt is te streven naar een totaal aantal van 400 P+R-parkeerplaatsen in het stationsgebied ten behoeve van treinreizigers, waarbij aan de noordzijde minimaal 120 plaatsen in stand moeten blijven. Hierbij geldt dat als bestaande parkeerruimte aan de noordzijde verdwijnt deze in de verdiepte parkeergarages terug moet keren.
Ter zitting heeft de raad te kennen gegeven dat parkeren in het plangebied ondergronds zal plaatsvinden, dat de te realiseren parkeergarage voldoende parkeerplaatsen zal bevatten om aan de parkeernorm voor kantoren en woningen te kunnen voldoen, en dat 120 P+R-parkeerplaatsen ten behoeve van treinreizigers zullen worden gerealiseerd. Gelet hierop ligt het naar het oordeel van de Afdeling niet voor de hand dat op de gronden met de bestemming "Groen (G)" ter plaatse van de huidige groenstrook langs de Kruseman van Eltenweg parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd. Daar komt bij dat de raad te kennen heeft gegeven waarde te hechten aan deze groenstrook vanwege de leefbaarheid en de bestaande laanstructuur ter plaatse te willen behouden en waar mogelijk te versterken. Gelet hierop en gelet op het belang van de thans aanwezige groenstrook voor de omwonenden voor wie deze als scheiding tussen de wijk en het stationsgebied fungeert heeft de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bestemming "Groen (G)" in zoverre in een behoefte voor parkeren dient te voorzien. De enkele wens tot flexibiliteit is daarvoor onvoldoende. Evenmin is bezien of binnen deze bestemming een maximaal percentage aan verharding of een maximaal aantal parkeerplaatsen had kunnen worden opgenomen. De Afdeling betrekt hierbij tevens dat de gronden met de bestemming "Groen (G)" niet in eigendom zijn van de gemeente zodat de raad niet in de hand heeft of en in welke mate parkeerplaatsen zullen worden aangelegd. Het college heeft dit niet onderkend. Het betoog slaagt.
2.7.1. De conclusie is dat hetgeen de vereniging heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het plan, voor zover dit voorziet in de mogelijkheid tot het realiseren van parkeerplaatsen binnen het westelijk gelegen plandeel met de bestemming "Groen (G)", is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Door het plan op dit punt niettemin goed te keuren, heeft het college in zoverre gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit op dit punt dient te worden vernietigd.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling aanleiding om zelfvoorziend goedkeuring te onthouden aan artikel 4, eerste lid, onder i, van de planvoorschriften, voor zover dit betrekking heeft op het westelijk gelegen plandeel met de bestemming "Groen (G)".
Vrees voor schaduwhinder
2.8. De vereniging betoogt verder dat het plan ten onrechte voorziet in een maximale bouwhoogte voor kantoren van 18 m voorzien op de gronden gelegen tussen het spoor en de wijk Bergerhof. De vereniging voert in dit kader aan dat bij een hoogte van 15 m reeds schaduwhinder optreedt voor de woningen in de wijk Bergerhof en dat de wijk Bergerhof lager is gelegen dan het naastgelegen stationsgebied.
Voorts betoogt de vereniging dat de toegestane bouwhoogte van 18 m ter plaatse van het plandeel met de bestemming "Gemengd-Uit te werken (GD-U)" niet in verhouding staat tot de bestaande bebouwing aan de Leeuwenbekstraat, gelegen naast dit plandeel, welke uit twee bouwlagen en een puntdak bestaat, mede gelet op het lager gelegen maaiveld aan de Leeuwenbekstraat. De vereniging acht verlaging van de bouwhoogte van de voorziene kantoren ten oosten van de bypass geen compensatie, daar deze bebouwing geen invloed heeft op het woongenot in de wijk Bergerhof.
2.8.1. Het college stelt zich op het standpunt dat uit de bezonningsstudie volgt dat ter plaatse geen sprake zal zijn van onaanvaardbare schaduwwerking als gevolg van de kantoren. Het college heeft daarbij in aanmerking genomen dat sprake is van een stationsgebied met een belangrijke stedelijke centrumfunctie. Voorts stelt het college in navolging van de raad dat de voorziene kantoren een geluidafschermende functie hebben tussen het spoor en het woongebied en daarmee de leefbaarheid juist ten goede komen. De raad heeft gekozen voor een hoogteaccent ter plaatse van het stationsplein waardoor sprake is van een duidelijke entree en herkenbaarheid van het station. Gelet op de beleidsvrijheid van de raad heeft het college deze keuze niet onredelijk geacht, nu niet aannemelijk is geworden dat deze keuze onevenredig nadelig is voor de omwonenden.
2.8.2. Ingevolge de plankaart is op de gronden tussen het spoor en de wijk Bergerhof bebouwing met een maximale bouw- en goothoogte van deels 15 m en deels 18 m mogelijk. Aan deze gronden is deels de bestemming "Gemengd-Uit te werken (GD-U)" en deels de bestemming "Kantoor (K)" toegekend.
2.8.3. Ten behoeve van de vaststelling van het plan is in opdracht van NS Poortontwikkeling door Peutz een bezonningsonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport 'Project "Kantoor SNS Reaal Verzekeringen" te Alkmaar' van 21 oktober 2008. Het college van burgemeester en wethouders heeft een aanvullend bezonningsonderzoek door RBOI laten uitvoeren, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport 'Alkmaar Stationsgebied Alkmaar Bezonningstekeningen' van 14 oktober 2010. Ter zitting heeft de raad onweersproken gesteld dat bij dit onderzoek is uitgegaan van de maximale mogelijkheden van het plan.
2.8.4. Het bezonningsonderzoek van Peutz ziet op de schaduwwerking als gevolg van het oostelijk gelegen plandeel met de bestemming "Kantoor (K)". Het beroep van de vereniging ziet op de westelijke plandelen met de bestemmingen "Kantoor (K)" en "Gemengd-Uit te werken (GD-U)". Uit dit onderzoek kan derhalve niet worden afgeleid dat geen ernstige schaduwwerking ten gevolge van de in het westelijke deel van het plangebied voorziene kantoren zal ontstaan.
Het bezonningsonderzoek van RBOI dateert van na het nemen van het bestreden besluit. Van een bezonningsonderzoek met betrekking tot het westelijke deel van het plangebied daterend van voor het bestreden besluit is niet gebleken. Gelet hierop is het bestreden besluit in zoverre onzorgvuldig tot stand gekomen.
2.8.5. De conclusie is dat hetgeen de vereniging heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de plandelen met de bestemmingen "Kantoor (K)" en "Gemengd-Uit te werken (GD-U)" met een maximale bouwhoogte van 18 m, is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.
2.8.6. De Afdeling zal bezien of het bezonningsonderzoek van RBOI van 14 oktober 2010 en de beoordeling van de overige beroepsgronden aanleiding geven de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, voor zover vernietigd en voor zover het betrekking heeft op deze plandelen, in stand te laten.
2.8.7. De conclusie van het bezonningsonderzoek van RBOI van 14 oktober 2010 is dat op de maatgevende tijdstippen (21 maart en 23 september) de schaduwhinder tengevolge van de voorziene bebouwing ter plaatse van de bestemmingen "Kantoor (K)" en "Gemengd-Uit te werken (GD-U)" beperkt is. In hetgeen de vereniging heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat niet van dit rapport kan worden uitgegaan. Gelet hierop en gelet op de stedelijke omgeving van het stationsgebied heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van ernstige schaduwhinder voor bewoners van de wijk Bergerhof tengevolge van de voorziene bebouwing.
2.8.8. Het gedeelte van de voorziene bebouwing ter plaatse van de bestemming "Gemengd-Uit te werken (GD-U)" waarvoor een bouwhoogte van 18 m geldt zal de entree van het station vormen. Deze bebouwing, bestaande uit vijf bouwlagen, zal onderdeel uitmaken van de voorziene rij kantoren met een hoogte van afwisselend 18 m en 15 m binnen de bestemming "Kantoor (K)", gelegen tussen het spoor en de woonwijk Bergerhof. Gelet hierop heeft het college de keuze van de raad om aan al deze bebouwing, ondanks de verschillende bestemmingen, een gelijke bouwhoogte toe te kennen, niet onredelijk hoeven achten. Gelet op de beperkte omvang van de voorziene bebouwing binnen het plandeel met de bestemming "Gemengd-Uit te werken (GD-U)" en een maximale bouwhoogte van 18 m, en de afstand van minimaal 30 m tussen de woningen aan de Leeuwenbekstraat en het desbetreffende plandeel, is voorts niet aannemelijk dat de omwonenden ondanks het peilverschil van 1,5 m door een dusdanige bouwhoogte ernstig benadeeld worden. Gelet op het vorenstaande is het standpunt van het college om in navolging van de raad door middel van het scherpe contrast met de naastgelegen woonwijk een duidelijke en herkenbare entree van het stationsgebied te willen creëren en derhalve met een hoogteaccent ter plaatse in te stemmen niet onredelijk te achten.
2.9. Gelet op de overwegingen in 2.8.7. en 2.8.8. bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de plandelen met de bestemmingen "Kantoor (K)" en "Gemengd-Uit te werken (GD-U)" met een maximale bouwhoogte van 18 m niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening, zodat de Afdeling aanleiding ziet om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in zoverre in stand blijven.
2.10. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover dit is gericht tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Verkeer (V)";
II. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
III. vernietigt het besluit van college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 15 juni 2010, kenmerk 2010-34188, voor zover het betreft de goedkeuring van:
a) artikel 4, eerste lid, onder i, van de planvoorschriften, voor zover dit betrekking heeft op het westelijk gelegen plandeel met de bestemming "Groen (G)";
b) de plandelen met de bestemming "Kantoor (K)" en "Gemengd-Uit te werken (GD-U)" met een maximale bouwhoogte van 18 m;
IV. onthoudt goedkeuring aan artikel 4, eerste lid, onder i, van de planvoorschriften, voor zover dit betrekking heeft op het westelijk gelegen plandeel met de bestemming "Groen (G)";
V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, voor zover dit betreft het planonderdeel genoemd onder III.a;
VI. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven voor zover dit betreft de plandelen genoemd onder III.b;
VII. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
VIII. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland aan de vereniging Wijkvereniging "Bergerhof" het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Bosnjakovic
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2011
410-667.