201010519/1/H1.
Datum uitspraak: 18 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting Stichting Behoud Havezathe Heeckeren (hierna: de stichting), gevestigd te Goor, gemeente Hof van Twente,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 29 september 2010 in zaak nr. 09/530 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente.
Bij besluit van 1 december 2008 heeft het college aan Huize Heeckeren B.V. vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woongebouw met elf zorgeenheden op het perceel Lintelerweg 5 te Goor (hierna: het perceel).
Bij besluit van 7 april 2009 heeft het college het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 september 2010, verzonden op 30 september 2010, heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 november 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 14 december 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 april 2011, waar de stichting, vertegenwoordigd door mr. M.D. Ubbink, advocaat te Enschede, en het college, vertegenwoordigd door S. Boonstra, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan is voorzien op het terrein behorende bij het rijksmonument Huize Heeckeren en ziet op het realiseren van een gebouw met elf zorgappartementen ten zuidoosten van het rijksmonument. Vast staat dat het bouwplan niet past in het, ten tijde van het besluit van 7 april 2009, ter plaatse geldende bestemmingsplan "Sportveldencomplex Heeckeren". Om de verlening van bouwvergunning niettemin mogelijk te maken heeft het college vrijstelling van het bestemmingsplan verleend krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
2.2. De stichting betoogt dat de rechtbank de beroepsgrond, dat de vergunningverlening in strijd is met artikel 44, eerste lid, aanhef en onder e, van de Woningwet, omdat Huize Heeckeren, een beschermd monument, door realisering van het bouwplan zal worden verstoord, terwijl daarvoor geen vergunning krachtens artikel 11, tweede lid, aanhef en onder a, van de Monumentenwet 1988 is verleend, ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten wegens strijd met de goede procesorde.
2.2.1. Dit betoog faalt. In haar beroepschrift heeft de stichting niet aangevoerd dat voor het bouwplan een monumentenvergunning benodigd is. Pas ter zitting bij de rechtbank heeft de stichting dit voor het eerst in beroep betoogd. Tot aan de zitting mogen aanvullende beroepsgronden worden aangevoerd, tenzij sprake is van strijd met de goede procesorde. Nu het college, door het eerst ter zitting aanvoeren van deze grond, onvoldoende in de gelegenheid was op dat moment hierop adequaat te reageren, heeft de rechtbank terecht het alsnog aanvoeren van die beroepsgrond in strijd met de goede procesorde mogen achten. Dat de stichting in de voorprocedure naar voren heeft gebracht dat een monumentenvergunning ontbreekt, maakt dit niet anders omdat die omstandigheid niet wegneemt dat het college zich niet op deze grond had voorbereid en dat ook redelijkerwijs niet hoefde te doen. Verder valt niet in te zien dat de stichting deze grond niet eerder in beroep naar voren had kunnen brengen.
Nu de rechtbank deze beroepsgrond buiten beschouwing heeft mogen laten en het hoger beroep zich richt tegen de aangevallen uitspraak wordt aan een inhoudelijke beoordeling van deze in hoger beroep wederom aangevoerde grond evenmin toegekomen.
2.3. De stichting betoogt voorts dat de rechtsbank heeft miskend dat het college de bouwvergunning had moeten weigeren, omdat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 mei 2009 in zaak nr.
200804977/1), mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derdebelanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Ook laatstgenoemde omstandigheid kan aanleiding geven tot het oordeel dat het besluit van het college in strijd is met artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet of niet berust op een deugdelijke motivering.
2.3.2. Het college heeft zijn standpunt dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand gebaseerd op het positieve welstandsadvies van de welstands-/monumentencommissie Het Oversticht van 1 juli 2008, waarbij het bouwplan is getoetst aan de welstandsnota van de gemeente Hof van Twente, vastgesteld in 2004. Ter onderbouwing van haar betoog, dat het college zijn oordeel niet heeft mogen baseren op dit advies, heeft de stichting verwezen naar het negatieve advies van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (hierna: de Rijksdienst) van 15 oktober 2009 ten aanzien van de aanvraag voor een monumentenvergunning voor een reeds gerealiseerde aanbouw aan het rijksmonument Huize Heeckeren. Daargelaten dat dit advies dateert van na het in beroep bestreden besluit, maakt de omstandigheid dat de Rijksdienst heeft geweigerd voor die aanbouw een monumentenvergunning te verlenen en het onderhavige bouwplan bestaat uit vergelijkbare materialen en een zelfde soort geveluitvoering, niet dat het positieve welstandsadvies reeds daarom naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoond dat het college dit niet aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Het negatieve advies van de Rijksdienst heeft immers betrekking op een ander bouwplan dat voorts wordt aangebouwd aan een rijksmonument, terwijl het advies van Het Oversticht op welstandelijke en niet op monumentale gronden is uitgebracht.
De door de stichting ter zitting naar voren gebrachte omstandigheid dat zij op 7 april 2011 de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft verzocht het gehele terrein waarop het bouwplan en het rijksmonument zijn gelegen aan te wijzen als monument leidt evenmin tot het oordeel dat het college zich niet op het positieve welstandsadvies heeft mogen baseren, reeds omdat hierop nog geen besluit door de minister is genomen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Heijninck, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Heijninck
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2011