ECLI:NL:RVS:2011:BQ4931

Raad van State

Datum uitspraak
18 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201007110/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor rijhal in Deurne en de rechtsgeldigheid daarvan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch, die op 10 juni 2010 een eerder besluit van het college van burgemeester en wethouders van Deurne heeft vernietigd. Het college had op 7 september 2009 aan [appellant] medegedeeld dat op zijn aanvraag om een reguliere bouwvergunning voor het oprichten van een rijhal op het perceel [locatie] te Deurne op 20 februari 2009 van rechtswege bouwvergunning was verleend. Echter, bij besluit van 13 april 2010 heeft het college het bezwaar van [wederpartij] ongegrond verklaard en de eerdere mededeling herroepen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college ten onrechte had gesteld dat de bouwvergunning van rechtswege was ontstaan en dat het bouwplan niet in overeenstemming was met het bestemmingsplan "Buitengebied". De voorzieningenrechter heeft het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van zijn uitspraak.

In hoger beroep heeft [appellant] betoogd dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het bouwplan niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Hij stelt dat de paardenhouderij een grondgebonden bedrijf is en dat het bestemmingsplan dit toestaat. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 18 februari 2011, waarbij zowel [wederpartij] als het college vertegenwoordigd waren. De Raad overweegt dat het bestemmingsplan "Buitengebied" specifieke voorwaarden stelt aan de bouwmogelijkheden voor agrarische bedrijven, waaronder paardenhouderijen. De Raad concludeert dat het bouwplan niet voldoet aan de eisen van het bestemmingsplan, omdat de paardenhouderij niet als grondgebonden kan worden aangemerkt. De Raad bevestigt de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201007110/1/H1.
Datum uitspraak: 18 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Deurne,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 10 juni 2010 in zaak nrs. 10/1040 en 10/1212 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Deurne,
en
het college van burgemeester en wethouders van Deurne.
1. Procesverloop
Bij schrijven van 7 september 2009 heeft het college aan [appellant] medegedeeld dat op zijn aanvraag om reguliere bouwvergunning voor het oprichten van een rijhal op het perceel [locatie] te Deurne (hierna: het perceel) op 20 februari 2009 van rechtswege bouwvergunning is verleend.
Bij besluit van 13 april 2010 heeft het college voor zover thans van belang, het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, de mededeling van 7 september 2009 herroepen en daarvoor het besluit van 13 april 2010 in de plaats gesteld.
Bij uitspraak van 10 juni 2010, verzonden op 11 juni 2010, heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 13 april 2010 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. De uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 juli 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 23 augustus 2010.
[appellant] heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven
[wederpartij] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 februari 2011, waar [wederpartij], bijgestaan door mr. T. Segers, advocaat te 's-Hertogenbosch, en het college, vertegenwoordigd door mr. F.P.G. Ricken, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een rijhal met een bruto vloeroppervlakte van 1908 m² ten behoeve van een paardenhouderij op het perceel.
2.2. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat het voorziene bouwplan niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan "Buitengebied". Hij voert daartoe aan dat volgens dit bestemmingsplan de paardenhouderij een grondgebonden bedrijf is en het bestemmingsplan toestaat dat op het perceel ten behoeve van een dergelijk bedrijf wordt gebouwd.
2.3. Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied" rust op het perceel de bestemming "Agrarisch gebied (AHS)", met de nadere aanduiding "grondgebonden agrarisch bedrijf (GG)".
Ingevolge artikel 3.1 van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de voor "Agrarisch gebied (AHS)" aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf. Een en ander met bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig de in 3.2 opgenomen nadere detaillering van de doeleinden.
Ingevolge artikel 3.2, voor zover thans van belang, is binnen deze bestemming het beleid primair gericht op het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor een duurzame en concurrerende landbouw; het agrarisch grondgebruik is het belangrijkst binnen deze bestemming.
Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "agrarisch bouwblok" op plankaart 1 zijn agrarische bedrijven toegestaan.
De bestaande agrarische bedrijfsactiviteiten zijn per agrarisch bouwblok aangeduid op plankaart 1 en onderscheiden zich in de volgende bedrijfstakken:
- een grondgebonden agrarisch bedrijf ("GG");
- (…);
- een paardenhouderij ("ph" binnen de aanduiding "GG").
Ingevolge artikel 3.3.1. mag op de tot "Agrarisch gebied (AHS)" bestemde gronden uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van doeleinden omschreven in 3.1 en nader gedetailleerd in 3.2.
Ingevolge artikel 3.3.2., voor zover thans van belang, mogen binnen het agrarisch bouwblok uitsluitend agrarische bedrijfsgebouwen worden opgericht.
Ingevolge artikel 1, onder 9, wordt in de voorschriften onder "agrarisch bedrijf" verstaan een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren.
Ingevolge artikel 1, onder 42, wordt in de voorschriften onder "grondgebonden agrarisch bedrijf" verstaan een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval akkerbouw, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks zijn geplant. Melkveebedrijven zijn doorgaans ook grondgebonden.
Ingevolge artikel 1, onder 71, wordt in de voorschriften onder "paardenhouderij" verstaan een grondgebonden bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het houden, fokken, africhten van en/of het bieden van gelegenheid tot het berijden van paarden.
2.4. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat het voorziene bouwplan niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan "Buitengebied". Daarbij is van belang dat uit het samenstel van de voorschriften 3.1, 3.2, 3.3.1 en 3.3.2 van het bestemmingsplan volgt dat een paardenhouderij alleen is toegestaan ter plaatse van die percelen die zijn voorzien van de nadere aanduiding "ph". Aan het woord "bestaand" in artikel 3.2 van de voorschriften komt in dit verband geen zelfstandige betekenis, los van de aanduiding "ph", toe.
De voorzieningenrechter heeft voorts terecht overwogen dat het bedrijf niet kan worden aangemerkt als grondgebonden, nu de productie ervan niet geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf, zoals bedoeld in artikel 1, onder 42, van de planvoorschriften.
De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande terecht tot het oordeel gekomen dat het college ten onrechte de mededeling heeft gedaan dat bouwvergunning van rechtswege is ontstaan.
Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2011
17-641.