ECLI:NL:RVS:2011:BQ4906

Raad van State

Datum uitspraak
18 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201010337/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van afgifte van een verklaring omtrent het gedrag aan een taxichauffeur

In deze zaak heeft de Raad van State op 18 mei 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de weigering van de minister van Justitie om een verklaring omtrent het gedrag (VOG) af te geven. De aanvraag van [appellant] werd op 19 maart 2010 afgewezen, waarna hij bezwaar maakte. De minister verklaarde het bezwaar ongegrond en de rechtbank Roermond bevestigde deze beslissing op 15 september 2010. [appellant] heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De minister weigerde de VOG op basis van verschillende strafbare feiten die [appellant] in het verleden had begaan, waaronder snelheidsovertredingen en het zonder chauffeurspas taxivervoer verrichten. De minister stelde dat deze feiten een risico voor de samenleving met zich meebrachten, vooral gezien de functie van taxichauffeur, waarbij veiligheid van passagiers en andere weggebruikers voorop staat. De rechtbank oordeelde dat de minister in redelijkheid tot deze beslissing kon komen, en dat de strafbare feiten relevant waren voor de uitoefening van het beroep.

In hoger beroep herhaalde [appellant] zijn eerdere argumenten, maar de Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de minister de VOG terecht had geweigerd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De beslissing van de minister werd daarmee bekrachtigd, en de aanvraag van [appellant] om een VOG werd afgewezen.

Uitspraak

201010337/1/H3.
Datum uitspraak: 18 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Panningen, gemeente Peel en Maas,
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 15 september 2010 in zaak nr. 10/752 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Justitie, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 maart 2010 heeft de minister een aanvraag van [appellant] om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: vog) afgewezen.
Bij besluit van 18 mei 2010 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 september 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 oktober 2010, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 april 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. C.P. Vos, advocaat te Tegelen, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. R. Faasse, werkzaam bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: de Wjsg) is een vog een verklaring van de minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, weigert de minister de afgifte van een vog indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden waarvoor de vog wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Ingevolge artikel 75, eerste lid, van het Besluit personenvervoer 2000, voor zover thans van belang, wordt met het besturen van een auto waarmee taxivervoer wordt verricht, slechts diegene belast die over een geldige chauffeurspas beschikt.
Ingevolge artikel 76, eerste lid, aanhef en onder c, wordt, voor zover thans van belang, bij de aanvraag voor de chauffeurspas een met het oog op het uitoefenen van het beroep van taxichauffeur verleende vog overeenkomstig de bepalingen van de Wjsg overgelegd.
2.2. Bij de beoordeling van een aanvraag om afgifte van een vog werden door de minister ten tijde van het bij de rechtbank bestreden besluit de criteria gehanteerd die zijn neergelegd in de Beleidsregels VOG-NP-RP 2008 (Stcrt. 2008, 119).
Volgens paragraaf 3 wordt bij de beoordeling van de aanvraag in beginsel gekeken naar de justitiële gegevens die zijn opgenomen in de justitiële documentatie in de voor het doel van de aanvraag relevante termijn. Aan een aanvrager die in het geheel niet in de justitiële documentatie voorkomt, wordt zonder meer een vog afgegeven. Wanneer de aanvrager wel in de justitiële documentatie voorkomt, wordt de vraag of een vog kan worden afgegeven, beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium.
Volgens paragraaf 3.1.1 vindt beoordeling in beginsel plaats op grond van de justitiële gegevens die in de justitiële documentatie in de vier jaren voorafgaand aan de aanvraag voorkomen. Indien in de voor de aanvraag relevante terugkijktermijn justitiële gegevens zijn aangetroffen, beoordeelt de minister alle voor de aanvraag relevante gegevens uit de justitiële documentatie van de twintig jaren voorafgaand aan de aanvraag.
Volgens paragraaf 3.2 betreft het op artikel 35 van de Wjsg gebaseerde objectieve criterium de vraag of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie of het beoogde doel waarvoor de vog is aangevraagd. Indien aan de hand van het objectieve criterium is vastgesteld dat het desbetreffende justitiële gegeven een risico voor de samenleving kan opleveren bij het vervullen van de betreffende functie, wordt de vog in beginsel geweigerd.
Volgens paragraaf 3.2.1 worden de relevante justitiële gegevens die voorkomen in de justitiële documentatie op naam van de aanvrager meegenomen. Ook feiten en omstandigheden die ten grondslag liggen aan een dagvaarding, een kennisgeving van (niet) verdere vervolging en sepots kunnen een rol spelen bij de beoordeling van een aanvraag. Hoe zwaar dergelijke informatie weegt en in welke gevallen deze meeweegt, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Volgens paragraaf 3.2.2 toetst de minister of het justitiële gegeven, op zichzelf gezien en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie zou verhinderen omdat daarbij een risico voor de samenleving ontstaat. Volgens die paragraaf betreft het een objectief criterium en is het derhalve niet relevant of er een reëel recidivegevaar is. Toepassing van dit criterium ziet slechts op de vraag of er sprake zou zijn van een risico voor de samenleving wanneer een soortgelijk strafbaar feit zou worden gepleegd door een persoon in de uitoefening van de functie waarvoor de vog wordt aangevraagd.
Volgens paragraaf 3.2.3 is de toetsing van het risico voor de samenleving nader uitgewerkt in een algemeen screeningsprofiel en specifieke screeningsprofielen. Volgens het op [appellant] van toepassing zijnde specifieke screeningsprofiel "taxibranche; taxichauffeur" wordt in afwijking van de reguliere terugkijktermijn van vier jaren een terugkijktermijn van vijf jaren gehanteerd.
Volgens paragraaf 3.3 kan op grond van het subjectieve criterium worden geoordeeld dat het belang dat betrokkene bij het verstrekken van de vog heeft zwaarder weegt dan het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de vog afgegeven, ook als wordt voldaan aan het objectieve criterium voor weigering.
Volgens paragraaf 3.3.2 ziet het subjectieve criterium op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een afwijzing. Relevante omstandigheden van het geval zijn onder meer de wijze waarop de strafzaak is afgedaan, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
2.3. [appellant] heeft om afgifte van een vog verzocht ten behoeve van een aanvraag om afgifte van een chauffeurspas door de Inspectie Verkeer en Waterstaat ter uitoefening van een functie als taxichauffeur.
2.4. De minister heeft aan de in bezwaar gehandhaafde weigering van de vog ten grondslag gelegd dat [appellant] op 11 september 2007 wegens overschrijding van de maximumsnelheid onherroepelijk is veroordeeld tot een geldboete van € 336,00 subsidiair zes dagen hechtenis en vier maanden voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid met een proeftijd van twee jaren. Verder heeft de minister aan de weigering ten grondslag gelegd dat met [appellant] op 18 april 2007 een transactie van € 85,00 is overeengekomen ter zake van het zonder chauffeurspas taxivervoer verrichten en dat met hem op 15 februari 2007 en 31 juli 2006 transacties van onderscheidenlijk € 374,00 en € 430,00 zijn overeengekomen wegens overschrijding van de maximumsnelheid. Voorts heeft de minister in aanmerking genomen dat [appellant] in 2003 met justitie in aanraking is gekomen vanwege gevaarlijk rijgedrag en het niet voldoen aan de rijbewijsplicht, waarvoor hij is veroordeeld tot geldboetes en ontzegging van de rijbevoegdheid. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat het meermalen overtreden van de verkeersregelgeving, indien herhaald, een risico betekent voor het welzijn en de veiligheid van personen in het verkeer, bestaande uit het in gevaar brengen van passagiers en andere weggebruikers. Verder heeft de minister zich, onder verwijzing naar enkele uitspraken van de Afdeling, op het standpunt gesteld dat snelheidsovertredingen bij uitstek niet zijn te verenigen met de functie van taxichauffeur. Gelet op het tijdsverloop tussen de veroordeling op 11 september 2007 en het nemen van het besluit op bezwaar, het aantal malen dat [appellant] met justitie in aanraking is gekomen, de kans op het opnieuw in aanraking komen met justitie en de hoogte van de opgelegde straffen, weegt het belang van de samenleving bij bescherming tegen het genoemde risico zwaarder dan het belang van [appellant] bij afgifte van een vog, aldus de minister.
2.5. De rechtbank heeft overwogen dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aan de besluiten ten grondslag gelegde strafbare feiten relevant zijn voor de uitoefening van het beroep van taxichauffeur en dat de minister die feiten dan ook bij de besluitvorming mocht betrekken. De stelling dat slechts één van de strafbare feiten heeft geleid tot een veroordeling, leidt volgens de rechtbank niet tot het daarmee door [appellant] beoogde doel, nu ook overeengekomen transacties aan de besluiten ten grondslag mogen worden gelegd. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen aanleiding is om, hoewel aan het zogenoemde objectieve criterium is voldaan, toch een vog te verlenen aan [appellant].
2.6. Hetgeen [appellant] in zijn hogerberoepschrift betoogt is louter een niet nader gemotiveerde herhaling van hetgeen hij in beroep bij de rechtbank heeft betoogd. Het betoog ter zitting komt hiermee nagenoeg geheel overeen. Een en ander doet er niet aan af aan dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft overwogen dat de minister terecht heeft geweigerd aan [appellant] een vog te verlenen.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. den Broeder, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Den Broeder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2011
187-640.