201004753/1/R2.
Datum uitspraak: 18 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Luttelgeest, gemeente Noordoostpolder,
2. [appellant sub 2], wonend te Luttelgeest, gemeente Noordoostpolder,
3. [appellant sub 3], wonend te Luttelgeest, gemeente Noordoostpolder,
4. [appellant sub 4], wonend te Luttelgeest, gemeente Noordoostpolder,
5. [appellant sub 5] en anderen, wonend te Marknesse, gemeente Noordoostpolder,
6. [appellant sub 6], wonend te Luttelgeest, gemeente Noordoostpolder,
7. [appellant sub 7 A] en [appellant sub 7 B], wonend te Luttelgeest, gemeente Noordoostpolder,
8. [appellant sub 8], wonend te Luttelgeest, gemeente Noordoostpolder,
de raad van de gemeente Noordoostpolder,
verweerder.
Bij besluit van 18 februari 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Glastuinbouw Luttelgeest/Marknesse" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 mei 2010, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 mei 2010, [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 mei 2010, [appellant sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 mei 2010, [appellant sub 5] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 mei 2010, [appellant sub 6] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 mei 2010, [appellant sub 7A] en [appellant sub 7B] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 mei 2010, en [appellant sub 8] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 mei 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 maart 2011, waar [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 6], [appellant sub 8] en [appellant sub 7A] en [appellant sub 7B], vertegenwoordigd door mr. J.C. Dekker, [appellant sub 5] en anderen, in de persoon van [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. G. Folmer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het beroep van [appellant sub 7A] en [appellant sub 7B], voor zover ingediend door [appellant sub 7A], gericht tegen de vaststelling van het plan voor zover het betreft de plandelen met de bestemming "Agrarisch", steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, planregels of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden.
Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht.
Deze omstandigheid doet zich niet voor.
Het beroep is, voor zover ingediend door [appellant sub 7A], niet-ontvankelijk.
2.2. Het plan voorziet in de mogelijkheid om in het gebied tussen Luttelgeest en Marknesse grootschalige glastuinbouwbedrijven of grondgebonden agrarische bedrijven te vestigen.
2.3. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 6], [appellant sub 7B] en [appellant sub 8] (hierna: [appellant sub 1] en anderen) hebben bezwaar tegen de vaststelling van het plan en voeren aan dat de bestemming "Agrarisch" in artikel 3 van de planregels te ruim is omschreven, waardoor verrommeling van het landschap zal plaatsvinden.
Voorts betogen [appellant sub 1] en anderen dat de raad er bij de vaststelling van het plan ten onrechte vanuit is gegaan dat de rugstreeppad niet voorkomt in het plangebied. De raad heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van deze soort. Verder voeren zij aan dat de in het plan voorziene gevolgen voor de verkeersdruk op de Kalenbergerweg en de leefsituatie voor omwonenden niet verantwoord zijn uit het oogpunt van verkeersveiligheid.
Daarnaast betogen [appellant sub 1] en anderen dat de belangenafweging tussen de situering van de glastuinbouw en de landschappelijke inpassing niet verantwoord is. Binnen een zone van 125 tot 150 meter van de as van de weg zouden in het kader van de landschappelijke inpassing geen functies toegelaten moeten worden.
[appellant sub 1] en anderen voeren voorts aan dat er geen behoefte bestaat aan het kassenareaal van 200 hectare waarin het plan voorziet en dat daarom de economische uitvoerbaarheid van het plan onvoldoende vaststaat.
2.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat met de doeleindenomschrijving van de bestemming "Agrarisch" enerzijds voldoende mogelijkheden worden geboden voor een goede bedrijfsvoering en anderzijds voldoende waarborgen voor een goede ruimtelijke inpassing van de toegestane functie.
De raad stelt dat uit het uitgevoerde natuuronderzoek blijkt dat de rugstreeppad niet voorkomt in het plangebied. Verder stelt de raad zich op het standpunt dat niet te verwachten is dat het plan zal leiden tot een toename van het verkeer op de Kalenbergerweg.
De raad stelt zich voorts op het standpunt dat de landschappelijke waarden van het gebied in het plan voldoende zijn gewaarborgd met de in het plan opgenomen bouwregels en dat het plan uitvoerbaar is nu de in het plan opgenomen bestemming voor glastuinbouw ook al was opgenomen in het vorige bestemmingsplan. Bovendien is de projectontwikkelaar die het gebied zal gaan ontwikkelen nog steeds bereid te investeren in het plan. De raad wijst er op dat het plan in plaats van glastuinbouw tevens grondgebonden agrarische bedrijvigheid mogelijk maakt.
2.3.2. Ingevolge artikel 3.1 van de planregels zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor:
a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf,
b. de uitoefening van een glastuinbouwbedrijf,
c. aan het onder a en b genoemde bedrijf ondergeschikte functies ten behoeve van op het bedrijf voort te brengen producten,
d. aan het onder b bedoelde bedrijf ondergeschikte energie-installaties,
e. aan het onder a en b bedoelde bedrijf ondergeschikte detailhandel in uitsluitend ter plaatse voortgebrachte producten en/of in AGF (aardappelen, groenten en fruit) met een maximum verkoopoppervlakte van 100 m2,
f. bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden-beroep/bedrijf,
g. de instandhouding en ontwikkeling van afschermende erfbeplanting, met daarbij behorende erfsloot, direct aansluitend aan de zijgrenzen en de achtergrens van het bouwvlak,
h. infrastructurele voorzieningen,
j. watergangen ter plaatse van de aanduiding "water",
met daarbij behorende gebouwen, andere-bouwwerken, andere-werken, tuinen, erfontsluitingen, erven en voorzieningen.
2.3.3. In beginsel behoort het tot de beleidsvrijheid van de raad om de mate van gedetailleerdheid van een plan te bepalen.
Het systeem van de Wro brengt mee dat in een bestemmingsplan globale bestemmingen kunnen worden opgenomen die niet meer behoeven te worden uitgewerkt.
Of een dergelijke bestemmingsregeling uit een oogpunt van rechtszekerheid aanvaardbaar is, dient per geval aan de hand van de zich voordoende feiten en omstandigheden te worden beoordeeld.
De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de regeling van het plandeel met de bestemming "Agrarisch" niet in strijd is met de rechtszekerheid. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat blijkens artikel 3.1 van de planregels de gronden met de bestemming "Agrarisch" bedoeld zijn voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf of een glastuinbouwbedrijf met daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen. Anders dan [appellant sub 1] en anderen betogen ziet de Afdeling derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de bestemming "Agrarisch" te ruim is nu daarin twee voldoende duidelijk omschreven categorieën bedrijven mogelijk worden gemaakt.
Tevens zijn in de artikelen 3.2.3 en 3.2.4 van de planregels bepalingen opgenomen met betrekking tot de situering van kassen, bedrijfswoningen, bouwwerken, energie-installaties en waterbassins. Verder bevatten de genoemde bepalingen van de planregels bepalingen met betrekking tot de omvang van de mogelijk te bouwen bouwwerken. Uit de genoemde planregels, gelezen in samenhang met de verbeelding volgt dat de afstand van de kassen tot het hart van de weg tenminste 78 meter dient te bedragen en de afstand van de overige bedrijfsgebouwen tot de weg tenminste 100 meter. Met deze regels is voldoende inzichtelijk gemaakt waar binnen het plangebied gebouwd mag worden.
Gezien de genoemde planregels kan de Afdeling [appellant sub 1] en anderen ook niet volgen in hun betoog dat deze bestemming leidt tot een verrommeling van het landschap. Voorts acht de Afdeling niet aannemelijk dat de voorgeschreven afstand tussen de kassen en gebouwen enerzijds en wegen anderzijds onvoldoende ruimte laat voor landschappelijke inpassing en onvoldoende recht doet aan landschappelijke belangen.
2.3.4. Volgens het door de raad uitgevoerde onderzoek 'Ontwikkeling Glastuinbouw Luttelgeest/Marknesse Natuurtoets in het kader van de Flora- en faunawet (toets aan de Flora- en faunawet)' van het bureau Oranjewoud van 12 februari 2009 is het onwaarschijnlijk dat de rugstreeppad in het plangebied voorkomt aangezien deze soort tussen 2004 en 2007 bij veldonderzoek niet in het gebied is waargenomen. Tevens is in het onderzoek opgenomen dat bij de daadwerkelijke ontwikkeling van het gebied nader veldonderzoek vereist is gelet op het feit dat het gaat om een mobiele soort. In aanmerking genomen dat dit onderzoek niet met deskundigengegevens is bestreden, ziet de Afdeling geen grond om te oordelen dat de raad zich bij de vaststelling van het plan niet op dit onderzoek heeft mogen baseren en er derhalve niet van heeft mogen uitgaan dat de bedoelde soort niet voorkomt in het gebied. Blijkens de stukken, waaronder de plantoelichting, en het verhandelde ter zitting is het gemeentebestuur zich bewust van de mogelijkheid dat de rugstreeppad bij uitvoering van het plan wel weer in het gebied kan voorkomen. De raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat bij ontwikkeling van het gebied nader onderzoek naar de aanwezigheid van de rugstreeppad zal worden verricht en dat in het geval bij dat onderzoek blijkt dat deze soort voorkomt in het gebied, maatregelen - zoals de aanleg van waterpoelen - getroffen zullen worden ten behoeve van de rugstreeppad. De Afdeling ziet geen reden hieraan te twijfelen en acht voorts van belang dat het plan de ruimte biedt om dergelijke maatregelen te treffen en dat deze maatregelen op basis van de Flora- en faunawet ook afgedwongen kunnen worden. Het bovenstaande leidt tot het oordeel dat de raad niet vanwege het mogelijk voorkomen van de rugstreeppad van vaststelling van het plan heeft hoeven afzien.
2.3.5. Niet uitgesloten is dat het plan zal leiden tot een toename van verkeer over de Kalenbergerweg. Niet aannemelijk is evenwel geworden dat deze toename van dien aard zal zijn dat deze voor de omwonenden onevenredige bezwaren met zich zal brengen.
2.3.6. Met betrekking tot het betoog van [appellant sub 1] en anderen dat het plan voor zover daaraan de bestemming "Agrarisch" is toegekend, niet uitvoerbaar is aangezien geen behoefte bestaat aan glastuinbouwgebieden overweegt de Afdeling het volgende. De stelling van de raad dat het bedrijf waarmee wordt beoogd het glastuinbouwgebied te ontwikkelen nog steeds belangstelling heeft, is niet weersproken. Tevens is ter zitting gebleken dat in het aangrenzende gebied de afgelopen jaren glastuinbouw tot ontwikkeling is gekomen.
Voorts voorziet de bestemming niet alleen in de mogelijkheid om op de gronden glastuinbouw te realiseren maar ook in de mogelijkheid van grondgebonden agrarische bedrijvigheid, waarvoor de gronden in de huidige situatie reeds worden gebruikt. Gelet hierop is niet aannemelijk dat aan de ontwikkelingen waarin de bestemming voorziet geen behoefte bestaat en dat het plan daarom niet economisch uitvoerbaar zou zijn.
Het beroep van [appellant sub 1] en anderen op de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2010, nr.
200902703/1leidt niet tot een ander oordeel. In die uitspraak is overwogen dat de vraag naar een deel van een in een bestemmingsplan aangewezen nieuw glastuinbouwgebied in Sexbierum en de uitvoerbaarheid van dat plan onvoldoende aannemelijk waren gemaakt. Deze uitspraak dwingt niet tot de conclusie dat ook aan de in het onderhavige plan voorziene glastuinbouw geen behoefte zou bestaan, dit nog daargelaten dat dit plan niet voorziet in een nieuw glastuinbouwgebied nu ook het vorige plan hier al glastuinbouw toeliet.
2.3.7. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch" strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
De beroepen zijn ongegrond.
2.4. [appellant sub 5] en anderen hebben bezwaar tegen het plandeel met de bestemming "Verkeer" voor zover daarmee mogelijk wordt gemaakt dat de Baarlosedwarsweg wordt doorgetrokken. Zij betogen dat de ontsluiting van het gebied op andere wijze zou moeten plaatsvinden. Voorts voeren zij aan dat de afstand tussen de bestaande woningen en de kassen, gelet op de hoogte van de kassen, te gering is.
2.4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat onderzoek is gedaan naar de verkeersontsluiting waaruit blijkt dat er geen bezwaren bestaan tegen de voorgestelde wijze van ontsluiting. Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat de door [appellant sub 5] en anderen aangedragen alternatieven met betrekking tot de verkeersituatie om verschillende redenen niet voldoen.
2.4.2. De Afdeling overweegt dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.
Blijkens de plantoelichting heeft de raad met het onderzoek 'Verkeerskundige analyse' van het bureau Oranjewoud van 27 januari 2009 onderzocht wat de beste wijze van ontsluiten van het plangebied is. In het onderzoek zijn de voor- en nadelen van verschillende alternatieven afgewogen. Tevens blijkt uit de plantoelichting dat de raad voornemens is om met het oog op de verkeersveiligheid 'suggestiestroken' voor fietsverkeer aan te brengen op alle in het plangebied gelegen wegen. Daarnaast is de raad in de zienswijzennota ingegaan op de door [appellant sub 5] en anderen aangedragen alternatieven.
Op basis van genoemd onderzoek heeft de raad gekozen voor de voorziene ontsluiting van het plangebied, met doortrekking van de Baarlosedwarsweg omdat daarmee een zo evenwichtig mogelijke verdeling van de verkeersstromen binnen het plangebied wordt bereikt. Naar het oordeel van de Afdeling kan deze keuze niet onredelijk geacht worden. Weliswaar zal als gevolg van de doortrekking van de Baarlosedwarsweg de situatie voor [appellant sub 5] en anderen veranderen, maar niet aannemelijk is geworden dat op deze weg wat het verkeer betreft een onaanvaardbare situatie zal ontstaan. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de wegen in het plangebied, waaronder de Baarlosedwarsweg, zullen worden verbreed en worden voorzien van fietssuggestiestroken.
2.4.3. Ingevolge artikel 3.2.4, onder c, van de planregels, voor zover van belang, mag de afstand tussen kassen en een woning, zoals die van [appellant sub 5] en anderen, niet minder dan 30 meter bedragen en mag de goothoogte niet meer dan 9 meter en de bouwhoogte niet meer dan 11 meter bedragen.
Door de raad is onweersproken gesteld dat deze afstandsmaat groter is dan die welke was opgenomen in het voorgaande plan. Het standpunt van de raad dat een kas met een hoogte van 11 meter op een afstand van minimaal 30 meter van een woning ruimtelijk inpasbaar is en niet tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat leidt, acht de Afdeling niet onredelijk. Voorts is van belang dat, zoals de raad ook naar voren heeft gebracht, deze afstand overeenstemt met de in VNG brochure "Bedrijven en Milieuzonering" aanbevolen afstand tussen kassen en woningen. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de in artikel 3.2.4, onder c, van de planregels opgenomen afstand van 30 meter voldoende is.
2.4.4. In hetgeen [appellant sub 5] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 7A] en [appellant sub 7B] niet-ontvankelijk voor zover ingediend door [appellant sub 7A];
II. verklaart de beroepen voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. De Rooy
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2011