ECLI:NL:RVS:2011:BQ4887

Raad van State

Datum uitspraak
10 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201007504/6/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om opheffing voorlopige voorziening inzake parkeerbehoefte ontwikkelingslocatie Lorentzhof

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 10 mei 2011 uitspraak gedaan over een verzoek tot opheffing van een voorlopige voorziening die eerder was getroffen op 26 november 2010. Het verzoek kwam van de raad van de gemeente Leiden, die de schorsing van het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 21 juni 2010 wilde opheffen. Dit besluit betrof de goedkeuring van het plandeel met de aanduiding 'ontwikkelingslocatie Lorentzhof e.o.'. De voorzitter heeft het verzoek behandeld op een zitting op 26 april 2011, waar verschillende partijen aanwezig waren, waaronder de raad en vertegenwoordigers van de wederpartijen.

De voorzitter overwoog dat de raad onvoldoende had aangetoond dat de aanleg van een parkeergarage in overeenstemming zou zijn met het gemeentelijke parkeerbeleid. De raad had gesteld dat de parkeergarage voldoende capaciteit zou bieden om te voldoen aan de extra parkeerbehoefte die het plandeel met zich meebrengt. Echter, de voorzitter wees op de noodzaak dat bij nieuwbouw en ingrijpende verbouwingen voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein beschikbaar moet zijn, en dat de parkeerbehoefte niet op het openbare gebied mag worden afgewenteld. De voorzitter concludeerde dat de informatie die de raad had verstrekt, niet overtuigend was en dat er geen grond was voor toewijzing van het verzoek.

Uiteindelijk werd het verzoek van de raad afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin, en de voorzitter, mr. Th.C. van Sloten, heeft de beslissing vastgesteld in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van staat. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 10 mei 2011.

Uitspraak

201007504/6/R1.
Datum uitspraak: 10 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van:
de raad van de gemeente Leiden,
verzoeker,
om opheffing (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht) van de bij uitspraak van 26 november 2010, in zaak nr. 201007504/2/R1, getroffen voorlopige voorziening in het geding tussen onder meer:
[wederpartij A] en [wederpartij B], wonend te Leiden,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij uitspraak van 26 november 2010 heeft de voorzitter bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van 21 juni 2010 geschorst, voor zover het de goedkeuring van het plandeel met de aanduiding "ontwikkelingslocatie Lorentzhof e.o." betreft.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 maart 2011, heeft de raad de voorzitter verzocht deze voorlopige voorziening op te heffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 april 2011, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. R. Lever, advocaat te Leiden,
mr. G.C. Schramm, en W. Griffioen, is verschenen. Voorts zijn ter zitting verschenen [wederpartij A], bijgestaan door G.G. Versteegen-de Groot, Werkgroep "Zorg Om Lorentzhof", vertegenwoordigd door R.P. Loekenbach, en stichting Libertas Leiden, vertegenwoordigd door E. Koster.
2. Overwegingen
2.1. In voormelde uitspraak van 26 november 2010 heeft de voorzitter onder meer het volgende overwogen:
"Voorts hebben het college en de raad onvoldoende weersproken de stelling van [wederpartij A] dat de vergroting van de parkeerbehoefte die het plandeel mogelijk maakt niet kan worden opgevangen met de in het plan voorziene parkeergarage. In dit verband is van belang dat de raad ter zitting heeft verklaard dat de parkeergarage is bedoeld voor de bewoners van de Lorentzhof en de bewoners van de te bouwen woningen. Medewerkers en bezoekers van de binnen dit plandeel te vestigen voorzieningen dienen blijkens de verklaring van de raad ter zitting in beginsel in de straten in de omgeving te parkeren zoals ook thans het geval is. [wederpartij A] heeft echter terecht gewezen op het - in de plantoelichting op bladzijde 82 -opgenomen gemeentelijke parkeerbeleid. Volgens de tekst van dat beleid zal de gemeente erop toezien dat bij nieuwbouw en bij ingrijpende verbouwingen of veranderingen van bestaande gebouwen voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein dan wel in of onder een gebouw beschikbaar is voor zowel de gebruikers als de bezoekers van een gebouw. De parkeerbehoefte kan, aldus de tekst van dit beleid, niet op de eventuele capaciteit van het openbaar gebied afgewenteld worden. De voorzitter wijst er in dit verband bovendien op dat blijkens bladzijde 31 van de plantoelichting de parkeerdruk in het plangebied groot is. Een onderzoeksrapport waaruit volgt dat met de in dit plandeel opgenomen parkeergarage in overeenstemming met het gemeentelijke parkeerbeleid kan worden voldaan aan de parkeerbehoefte die dit plandeel doet ontstaan, is niet overgelegd."
2.2. In zijn verzoek om opheffing van de getroffen voorlopige voorziening voert de raad ten aanzien van de parkeerbehoefte aan dat uit onderzoek is gebleken dat de aan te leggen parkeergarage voldoende parkeergelegenheid biedt om te kunnen voorzien in de extra parkeerbehoefte vanwege de verschillende functies die zijn voorzien op het plandeel. Dit is in overeenstemming met het gemeentelijke parkeerbeleid. In dit verband heeft de raad een berekening van eigen hand overgelegd, die is opgenomen in zijn schriftelijke uiteenzetting van 17 januari 2011, en het rapport 'Parkeren en verkeer herontwikkeling Lorentzhof' van 31 januari 2011 van Goudappel Coffeng.
2.3. Volgens de berekening van de raad is ter plaatse in de huidige situatie behoefte aan 98 parkeerplaatsen. Op het terrein zijn momenteel 30 parkeerplaatsen aanwezig; de overige 68 parkeerplaatsen dienen in het openbare gebied te worden gevonden. De parkeerbehoefte die het plandeel doet ontstaan is vervolgens berekend door het aantal benodigde parkeerplaatsen per op het plandeel voorziene functie te bepalen aan de hand van de maximale parkeernormen. Deze parkeerbehoefte bedraagt 194,1 parkeerplaatsen. De 68 parkeerplaatsen die in de huidige situatie in het openbaar gebied moeten worden gevonden, mogen in mindering worden gebracht op het aantal parkeerplaatsen dat in de parkeergarage moet worden aangelegd, aldus de raad. Dit betekent dat 127 parkeerplaatsen in de parkeergarage moeten worden aangelegd om in de parkeerbehoefte vanwege het plandeel te kunnen voorzien. De voorziene parkeergarage biedt voldoende ruimte voor de aanleg van 130 parkeerplaatsen.
In het rapport van Goudappel Coffeng is vermeld dat 87 parkeerplaatsen extra nodig zijn ten opzichte van de huidige situatie. Met de bouw van een parkeergarage met 130 parkeerplaatsen en het opheffen van de 30 parkeerplaatsen die momenteel op het terrein aanwezig zijn, worden 100 extra parkeerplaatsen gerealiseerd. Dit aantal is volgens het rapport voldoende om te kunnen voorzien in de extra parkeerbehoefte die het plandeel doet ontstaan.
2.4. De verkregen informatie over de parkeerbehoefte uit de berekening van de raad, het rapport van Goudappel Coffeng en de toelichting van de raad ter zitting op deze stukken hebben de voorzitter er niet van kunnen overtuigen dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat met de aanleg van de parkeergarage in overeenstemming met het gemeentelijke parkeerbeleid kan worden voldaan aan de parkeerbehoefte die het plandeel doet ontstaan. Vooralsnog is niet inzichtelijk geworden dat het standpunt van de raad dat het tekort aan parkeerplaatsen op het terrein in de huidige situatie in mindering mag worden gebracht op de parkeerbehoefte die het plandeel doet ontstaan, in overeenstemming is met het gemeentelijke parkeerbeleid waaraan de raad is gebonden. Volgens dat beleid zal de gemeente er immers op toezien dat bij nieuwbouw en bij ingrijpende verbouwingen of veranderingen van bestaande gebouwen voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein dan wel in of onder een gebouw beschikbaar is voor zowel de gebruikers als de bezoekers van een gebouw. Evenmin heeft het rapport van Goudappel Coffeng vooralsnog duidelijkheid kunnen verschaffen of de parkeergarage voldoende ruimte zal bieden om te voldoen aan de parkeerbehoefte vanwege zowel de nieuwbouw als de bestaande gebouwen die ingrijpende verbouwingen of veranderingen zullen ondergaan op het plandeel, zonder dat deze parkeerbehoefte deels zal worden afgewenteld op het openbare gebied.
Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor toewijzing van het verzoek. Het verzoek dient daarom te worden afgewezen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Kegge
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2011
459-618.