ECLI:NL:RVS:2011:BQ4612

Raad van State

Datum uitspraak
10 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201101126/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de maatregel van bewaring en terugkeerbesluit in vreemdelingenzaken

In deze zaak gaat het om de oplegging van de maatregel van bewaring aan een vreemdeling, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De vreemdeling was op 26 december 2010 in vreemdelingenbewaring gesteld, maar het terugkeerbesluit werd pas kort na de inbewaringstelling genomen. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, maar de vreemdeling stelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat een terugkeerbesluit niet noodzakelijk is voor de oplegging van de maatregel van bewaring. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de oplegging van de maatregel van bewaring onrechtmatig moet worden geacht indien deze niet vooraf is gegaan door een terugkeerbesluit. In dit geval was de inbewaringstelling gebrekkig, maar de Afdeling oordeelt dat dit gebrek onvoldoende grond biedt om de maatregel onrechtmatig te achten. De inbewaringstelling vond plaats kort na het verstrijken van de implementatietermijn van de richtlijn, en het terugkeerbesluit werd in nauwe samenhang met de inbewaringstelling genomen. De Afdeling bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, met verbetering van de gronden.

Uitspraak

201101126/1/V3.
Datum uitspraak: 10 mei 2011
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 14 januari 2011 in zaak nr. 10/44349 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie en Asiel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 december 2010 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 14 januari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 21 januari 2011, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 april 2011, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. T. Thissen, advocaat te Zoetermeer, en de minister, vertegenwoordigd door mr. D. Kuiper, werkzaam bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De vreemdeling klaagt in grief 1, samengevat weergegeven en voor zover thans van belang, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uit artikel 15 van richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de richtlijn) niet kan worden afgeleid dat een vreemdeling slechts in bewaring kan worden gesteld indien een terugkeerbesluit is uitgevaardigd.
2.1.1. Zoals de Afdeling in overweging 2.1.4 van de uitspraak van 21 maart 2011 in zaak nr. 201100307/1/V3 (www.raadvanstate.nl) heeft overwogen, vloeit uit artikel 15 en de systematiek van de richtlijn rechtstreeks voort dat een maatregel van bewaring, opgelegd aan een onderdaan van een derde land die illegaal in Nederland verblijft, behoudens de in artikel 6 van de richtlijn vermelde uitzonderingsgevallen, uitsluitend mag worden opgelegd indien voorafgaand aan dan wel gelijktijdig met die maatregel een terugkeerbesluit is genomen. Hieruit vloeit voort dat de klacht terecht is voorgedragen, maar gelet op het volgende leidt de grief niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.1.2. De vreemdeling is op 26 december 2010 om 12.40 uur in bewaring gesteld. Op dezelfde dag om 12.45 uur is ten aanzien van hem een terugkeerbesluit genomen.
2.1.3. De minister heeft ter zitting van de Afdeling toegelicht dat vóór het verstrijken van de implementatietermijn van de richtlijn aan de hulpofficieren van justitie is verzocht om na het verstrijken van die termijn niet tot inbewaringstelling over te gaan voordat een terugkeerbesluit is genomen. In de praktijk bleek evenwel dat de (geautomatiseerde) systemen nog onvoldoende hierop berekend waren, met als gevolg dat in voorkomende gevallen het terugkeerbesluit eerst na de maatregel van inbewaringstelling zijn beslag kreeg in plaats van voorafgaand aan dan wel tegelijkertijd met die maatregel. Naar aanleiding van de voormelde uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2011 zijn de hulpofficieren van justitie gewezen op de noodzaak het terugkeerbesluit niet na maar voorafgaand aan het besluit tot inbewaringstelling te nemen en is hun nogmaals verzocht daarop toe te zien. De minister gaat er vanuit dat met deze instructie de tot dan toe in dat opzicht opgetreden fouten in de uitvoering tot het verleden zullen behoren. Na 21 maart 2011 komt het daarom naar verwachting niet meer voor dat een terugkeerbesluit eerst na de inbewaringstelling wordt genomen, aldus de minister.
2.1.4. Uit voornoemde uitspraak van 21 maart 2011 vloeit voort dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de oplegging van de maatregel van bewaring onrechtmatig moet worden geacht indien deze niet vooraf is gegaan door een terugkeerbesluit dan wel van een zodanig besluit vergezeld is gegaan. Vast staat dat de inbewaringstelling van de vreemdeling in zoverre gebrekkig is. De Afdeling ziet in dit geval in dat gebrek evenwel onvoldoende grond om de oplegging van de maatregel van bewaring onrechtmatig te achten. Daarbij is in aanmerking genomen dat de inbewaringstelling vrij kort na het verstrijken van de implementatietermijn van de richtlijn heeft plaatsgevonden, dat de minister enige tijd moet worden gegund de uitvoeringspraktijk geheel in overeenstemming te brengen met de desbetreffende voorschriften van de richtlijn en dat het terugkeerbesluit op een zodanig kort na de inbewaringstelling gelegen tijdstip is genomen dat ervan kan worden uitgegaan dat deze besluiten wel in samenhang tot stand zijn gekomen.
2.2. Hetgeen de vreemdeling in de grieven 2 en 3 heeft aangevoerd kan evenmin tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, met dat oordeel volstaan.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van Dokkum
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2011
480.
Verzonden: 10 mei 2011
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser